15 mei 2001
Strafkamer
nr. 01370/99 E
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 2 februari 1999 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Economische Politierechter heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde feit en hem ter zake van 1. “overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 10.2, eerste lid van de Wet milieubeheer” veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis, waarvan tweehonderdvijftig gulden, subsidiair vijf dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het beroep - dat blijkens de daarvan opgemaakte akte niet is gericht tegen de vrijspraak van feit 2 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A. van Waarden, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad zal verstaan dat de verdachte hoger beroep heeft ingesteld tegen het bestreden vonnis voorzover de verdachte daarbij is veroordeeld, en zal bepalen dat de stukken van het geding zullen worden gezonden aan de Griffier van het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak aldaar door de Economische Kamer in hoger beroep zal worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het ingestelde beroep
3.1.1. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal is, nadat uitspraak was gedaan, door de Economische Politierechter aan de verdachte medegedeeld dat hij binnen veertien dagen "een rechtsmiddel" kon instellen tegen het vonnis. Deze mededeling strookt niet met het voorschrift van art. 364, eerste lid, Sv, inhoudende dat de rechter aan de verdachte die ter terechtzitting aanwezig is, mondeling kennis geeft van "het rechtsmiddel" dat tegen het vonnis openstaat, welk voorschrift hier van toepassing is op grond van art. 367, tweede lid, Sv.
3.1.2. Het verzuim van de Economische Politierechter om de verdachte kennis te geven van het juiste rechtsmiddel klemt te meer nu de te dezen op de voet van art. 451, eerste lid, Sv opgemaakte akte van de Griffier onder het ongespecificeerde opschrift "akte rechtsmiddel" slechts inhoudt dat namens de verdachte - eveneens ongespecificeerd - "beroep" is ingesteld tegen voormeld vonnis (voorzover de verdachte daarbij is veroordeeld), zulks terwijl art. 451, eerste lid, Sv inhoudt dat een akte wordt opgemaakt van iedere op de voet van art. 449, eerste lid, Sv ter griffie afgelegde verklaring waarbij "verzet wordt gedaan, hooger beroep of beroep in cassatie ingesteld". Daarom moet worden aangenomen dat bedoeld verzuim van de Economische Politierechter niet is hersteld doordat de Griffier alsnog inlichtingen heeft verstrekt omtrent het juiste rechtsmiddel dat te dezen openstond.
3.1.3. De Griffier heeft vervolgens de stukken van het geding naar de Hoge Raad gezonden ter behandeling en afdoening van het ingestelde "beroep".
3.1.4. De Hoge Raad zal vorenbedoelde verzuimen herstellen.
3.2. Aan de verdachte is, voorzover thans nog van belang, bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:
“hij op of omstreeks 25 juni 1997 te Velsen-Zuid, in de gemeente Velsen, langs en/of in de nabijheid van het Zijkanaal B aldaar, al dan niet opzettelijk, zich van afvalstoffen te weten een hoeveelheid huishoudelijk afval en/of plastic zakken inhoudende huishoudelijk afval en/of plastic verpakkingsmateriaal en/of afdekzeilen en/of hout en/of houtresten en/of touwen en/of kabels en/of rubberen slangen en/of electriciteitskabels en/of ijzeren pijpen en/of ijzeren platen en/of ijzeren profielen heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting op of in de bodem te brengen”.
3.3. Gelet op art. 10.2, eerste lid, Wet milieubeheer, in verbinding met art. 1a, aanhef en onder 1°, en art. 2, eerste lid, Wet op de economische delicten (WED), heeft de steller van de tenlastelegging - door daarin de woorden “al dan niet opzettelijk” op te nemen - primair een misdrijf en subsidiair een overtreding tenlastegelegd.
3.4. De Economische Politierechter heeft, gelet op de bewezenverklaring, de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde misdrijf en hem veroordeeld ter zake van de subsidiair tenlastegelegde overtreding.
3.5. Het voorschrift van het ook in economische strafzaken toepasselijke art. 407, eerste lid, Sv, inhoudende dat het hoger beroep slechts tegen het vonnis in zijn geheel kan worden ingesteld, brengt mee dat bij de vraag of voor de verdachte tegen het vonnis van de Economische Politierechter hoger beroep openstond, rekening moet worden gehouden niet alleen met het gedeelte van de tenlastelegging ter zake waarvan de verdachte is veroordeeld maar met al het tenlastegelegde, dus ook met het primair tenlastegelegde waarvan de verdachte is vrijgesproken (vgl. HR 24 juni 1997, DD 97.324).
3.6. Nu de bestreden uitspraak mede ter zake van een misdrijf is gewezen, stond voor de verdachte op de voet van art. 51, eerste lid, (oud) WED hoger beroep open en kon ingevolge art. 96, eerste lid, RO geen beroep in cassatie worden ingesteld.
3.7. De Hoge Raad neemt aan dat de verdachte tegen het bestreden vonnis het rechtsmiddel heeft willen aanwenden dat daartegen volgens de wet openstond en houdt het er daarom voor dat de verdachte hoger beroep heeft willen instellen.
3.8. De Hoge Raad vindt hierin aanleiding om de namens de verdachte ter griffie van de Rechtbank afgelegde verklaring dienovereenkomstig te verstaan. Dit brengt mee dat de zaak in hoger beroep door een Economische Kamer van het Gerechtshof te Amsterdam zal dienen te worden behandeld en afgedaan, tenzij dit rechtsmiddel vóór die behandeling zou worden ingetrokken. Daarom moeten de stukken van het geding ter behandeling en afdoening als voormeld worden gezonden aan de Griffier van het Gerechtshof te Amsterdam.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
De Hoge Raad:
Verstaat dat de verdachte tegen het vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 2 februari 1999 voor wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde hoger beroep heeft ingesteld;
Bepaalt dat de stukken van het geding zullen worden gezonden aan de Griffier van het Gerechtshof te Amsterdam ter behandeling en afdoening van het hoger beroep door een Economische Kamer van dit Hof.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren
G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 15 mei 2001.