ECLI:NL:HR:2001:AB1571

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02680/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor belediging van ambtenaren en andere strafbare feiten

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, waarbij de verdachte is veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder verkrachting, feitelijke aanranding van de eerbaarheid, overtreding van de Wegenverkeerswet en eenvoudige belediging van ambtenaren. De Hoge Raad heeft op 8 mei 2001 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortkwam uit een arrest van het Gerechtshof van 10 december 1999. De verdachte, geboren in 1973 en wonende te [woonplaats], was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling door de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 5 juni 1997, die hem achttien maanden gevangenisstraf had opgelegd.

De advocaat van de verdachte, mr. G. Spong, heeft middelen van cassatie ingediend, waarbij de Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen ten aanzien van de bewezenverklaring en kwalificatie van de belediging. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd voor wat betreft de beslissingen over de belediging en de strafoplegging, maar het beroep voor het overige verworpen. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling van de relevante onderdelen.

De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de bewezenverklaring van de belediging onvoldoende was gemotiveerd. De verdachte had zich op 27 maart 1996 in Kampen beledigend uitgelaten tegenover twee hoofdagenten van de Regiopolitie IJsselland. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de beledigende uitlatingen niet voldeed aan de eisen van de wet, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte de beledigende woorden in tegenwoordigheid van beide verbalisanten had geuit. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven voor wat betreft de beslissingen over de belediging en de strafoplegging.

Uitspraak

8 mei 2001
Strafkamer
nr. 02680/00
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 10 december 1999, nummer 21/001509-97, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 5 juni 1997 - de verdachte ter zake van 1. "het medeplegen van: verkrachting; meermalen gepleegd", 2. "het medeplegen van: feitelijke aanranding van de eerbaarheid; meermalen gepleegd", 3. "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994" en 4. "eenvoudige belediging, aangedaan aan een ambtenaar, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening”
veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van de bewezenverklaring en de kwalificatie van het onder 4 bewezenverklaarde en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het eerste middel bevat de klacht, welke in een aantal onderdelen is uitgewerkt, dat de bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde niet, althans onvoldoende naar de eis der wet met redenen is omkleed.
3.2. Het Hof heeft, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat zij
“op 27 maart 1996 in de gemeente Kampen opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten de hoofdagenten van de Regiopolitie IJsselland, district IJsseldelta, A.W.I. Volkerink en J. Dekker gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden “lapzwans en teringteef en stom wijf en teringsnol en kutwijf”, en in de richting van deze ambtenaren, in elk geval duidelijk waarneembaar met de middelvinger omhoog, het zogenaamde “fuck-off” teken heeft gemaakt”.
3.3. In de eerste plaats wordt in het middel betoogd dat de bewezenverklaarde uitingen niet beledigend zijn in de zin van de wet. Voorzover aan die opvatting de stelling ten grondslag ligt dat dergelijke uitingen minder spoedig als beledigend kunnen worden bestempeld indien zij zijn gericht tot politieagenten, omdat dergelijke functionarissen uit hoofde van hun functie, waar het beledigende uitlatingen betreft, meer moeten kunnen verdragen dan anderen faalt de klacht, aangezien die stelling in haar algemeenheid geen steun vindt in het recht.
3.4. In de tweede plaats wordt geklaagd over de bewezenverklaring van onderdelen van de tenlastelegging. Betoogd wordt dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat het woord “lapzwans” door de verdachte is toegevoegd aan de beide verbalisanten en dat het “fuck-off” teken voor beiden waarneembaar was.
3.5. De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen luiden, voorzover voor de beoordeling van de klachten van belang:
- als verklaring van de verdachte (bewijsmiddel 2):
“Ik erken dat ik op 27 maart 1996 in Kampen (…) twee hoofdagenten van de regiopolitie Ijsselland heb uitgescholden, waarbij ik de woorden “lapzwans, teringteef, stom wijf, teringsnol en kutwijf” gebezigd heb en met mijn middelvinger het fuck-offgebaar in de richting van een hunner heb gemaakt.”
- als relaas van de verbalisanten (bewijsmiddel 10):
“Op het districtsgebouw te Kampen werd zij in de passantenruimte geplaatst.
Ik, tweede verbalisant, was op dat moment de gegevens van de verdachte aan het natrekken bij de meldkamer te Zwolle en (bezig met) het opstarten van de adem-analysetest welke aan het bureau te Kampen zou worden uitgevoerd.
In afwachting van de tweede verbalisant vroeg verdachte aan mij, eerste verbalisant, waar die “lapzwans” bleef. Op mijn vraag wie ze daarmee bedoelde, werd mij medegedeeld dat zij hiermee de tweede verbalisant bedoelde. (…) Toen de eerste en de tweede verbalisant met verdachte (…) zich begaven naar een ruimte voor verhoor, zag ik, derde verbalisant, dat de verdachte haar middelvinger tweemaal opstak in de richting van eerste verbalisant.”
3.6. Uit deze bewijsmiddelen kan niet volgen dat, zoals is bewezen verklaard, de verdachte het woord “lapzwans” ook in tegenwoordigheid van de tweede verbalisant heeft geuit en evenmin dat de verdachte het “fuck-off” teken in de richting van beide verbalisanten, of in elk geval voor beiden waarneembaar, heeft gemaakt. In zoverre is de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd.
3.7. In zoverre is het middel gegrond.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat - nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou moeten worden vernietigd - de bestreden uitspraak voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde en van de strafoplegging niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde en van de strafoplegging;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren
G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 8 mei 2001.