ECLI:NL:HR:2001:AB1559
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- W.H. Heemskerk
- C.H.M. Jansen
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Ontslag op staande voet en de beoordeling van dringende redenen in arbeidsovereenkomsten
In deze zaak gaat het om een geschil tussen Bénetière Nederland B.V. en [verweerder] over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet. [Verweerder] was in dienst bij Errut Europa B.V. en is na een bedrijfsovername in dienst gekomen bij Bénetière. Op 22 november 1996 heeft Bénetière [verweerder] op staande voet ontslagen, omdat hij tijdens zijn sollicitatie in 1989 valse informatie zou hebben verstrekt over zijn eerdere dienstverband bij de NMB-Bank, waar hij in 1983 op staande voet was ontslagen wegens frauduleuze handelingen. Bénetière vorderde nietigverklaring van het ontslag en betaling van achterstallig loon, terwijl [verweerder] in reconventie ook loonbetalingen eiste.
De Kantonrechter heeft in een tussenvonnis een bewijsopdracht aan Bénetière gegeven, maar in het eindvonnis van 18 februari 1998 zijn de vorderingen van [verweerder] afgewezen en die van Bénetière toegewezen. [Verweerder] ging in hoger beroep bij de Rechtbank te Breda, die op 23 maart 1999 het ontslag nietig verklaarde en de vorderingen van Bénetière afwees. Bénetière heeft cassatie ingesteld tegen dit vonnis.
De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de door Bénetière gestelde dringende reden voor ontslag op staande voet niet voldoende was. De Hoge Raad benadrukt dat bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden, alle omstandigheden van het geval in onderling verband moeten worden bezien. De Hoge Raad verwerpt het beroep van Bénetière en bevestigt de beslissing van de Rechtbank, waarbij de kosten van het cassatieberoep voor rekening van Bénetière komen.