ECLI:NL:HR:2001:AB1515

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02906/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
  • E.J. Numann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake doodslag en niet-strafbaarheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 mei 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 15 maart 2000 had geoordeeld in een strafzaak tegen een verdachte die ter zake van doodslag niet strafbaar was verklaard en van alle rechtsvervolging was ontslagen. De verdachte, geboren in 1976, was ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen in Breda. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal Jörg had geconcludeerd dat het beroep verworpen moest worden.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een herbehandeling van het hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in hoger beroep een videoband had bekeken die niet ter terechtzitting was vertoond, wat in strijd was met de vereisten van een openbare behandeling. Daarnaast werd geklaagd dat het Hof in strijd met artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering had gehandeld door gebruik te maken van een verklaring van een getuige-deskundige die in eerste aanleg was betwist. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom deze verklaring als bewijs was gebruikt, wat leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven.

De Hoge Raad heeft in deze uitspraak belangrijke juridische principes bevestigd met betrekking tot de openbare behandeling van zaken en het gebruik van bewijs in strafprocedures. De beslissing van de Hoge Raad heeft gevolgen voor de verdere behandeling van de zaak door het Gerechtshof te Amsterdam, waar de zaak opnieuw zal worden beoordeeld.

Uitspraak

8 mei 2001
Strafkamer
nr. 02906/00
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 maart 2000, parketnummer 22/002765-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen in Breda.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 30 september 1999 - de verdachte ter zake van de bewezenverklaarde "doodslag" niet strafbaar verklaard en ontslagen van alle rechtsvervolging waarbij is bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat een gedeelte van de terechtzitting in hoger beroep niet in het openbaar is gehouden omdat het Hof heeft kennisgenomen van een videoband die niet ter terechtzitting is vertoond.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - voorzover voor de beoordeling van belang - het volgende in:
“De voorzitter deelt mede dat het Hof heeft kennisgenomen van de videoband behorende bij de onderhavige zaak, welke in het dossier is gevoegd.
De raadsman deelt desgevraagd (door) de voorzitter mede dat de verdediging geen behoefte heeft genoemde video-opnamen ter terechtzitting te bekijken”.
3.3. Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat de rechter buiten het verband van de terechtzitting, bijvoorbeeld bij de aan de behandeling van de zaak voorafgaande bestudering van het dossier een videoband bekijkt, welke aan het dossier is toegevoegd.
3.4. Het middel, waarin dit wordt miskend, faalt derhalve.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. In het middel wordt erover geklaagd dat het Hof in strijd met art. 422, tweede lid, Sv voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van een door een getuige-deskundige ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring, hoewel die verklaring aldaar is betwist.
4.2. Het Hof heeft tot het bewijs doen meewerken een gedeelte van de door de raadsman bedoelde verklaring die de genoemde getuige-deskundige ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd.
4.3. Bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg is door de raadsman onder meer datgene aangevoerd wat in de toelichting op het middel onder 2.5 is weergegeven.
4.4. In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het Hof besloten dat deze verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg niet is betwist. Dat oordeel is in het licht van het hiervoor onder 4.3 bedoelde betoog van de raadsman in eerste aanleg zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Daaraan doet niet af dat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg inhoudt dat de verdachte de verklaring van de getuige-deskundige niet heeft betwist.
4.5. Het middel is dus gegrond.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren
G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 8 mei 2001.