(viii)In 1995 verkeerde [eiser] in de positie dat hij een keuze moest maken ten aanzien van de opzet van zijn bedrijf, zulks als gevolg van een nieuwe Europese richtlijn betreffende de handel in vlees.
(ix) Bij brief van 4 april 1996 heeft de Rabobank te Beek aan [eiser] bericht de aanpassingen van het bedrijf van [eiser] aan de normen van een "EEG-waardig Slachthuis" niet te kunnen financieren gezien de onzekere toekomst van het bedrijf in verband met de mogelijke aanleg van de Oost-Westbaan.
(x) Op 15 april 1996 is de slachterij van [eiser] door de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees gesloten.
(xi) [Eiser] heeft hierna nieuwe plannen gemaakt waarbij de nadruk van zijn bedrijf kwam te liggen op de varkenshouderij.
(xii) In verband met overheidsmaatregelen - de wijziging van het Varkensbesluit en de nieuwe Wet herstructurering varkenshouderij - heeft [eiser] opnieuw een verzoek aan de Rabobank gedaan tot financiering van wettelijk verplichte aanpassingen.
(xiii)Dit verzoek is bij brief van 22 april 1997 door de Rabobank afgewezen in verband met de aanleg van de Oost-Westbaan en met de conjuncturele omstandigheden en de branchesituatie.
(xiv) Op 16 oktober 1997 heeft [eiser] de Voorzitter van de Afdeling verzocht bij wege van voorlopige voorziening een redelijk voorschot vast te stellen voor de uitvoering van investeringen ten behoeve van de aanpassing van [eisers] varkenshouderij aan de nieuwe normen die zouden gelden per 1 januari 1998.
(xv) Bij mondelinge uitspraak van 18 november 1997 heeft de Voorzitter van de Afdeling onder meer bepaald, dat [eiser] moet worden behandeld als ware art. 10 van de Regeling Nadeelcompensatie Rijkswaterstaat van overeenkomstige toepassing verklaard in art. 23 van het A-besluit.
(xvi) Op 19 november 1997 heeft [eiser] de Staat verzocht om vergoeding van de schade als gevolg van het A-besluit en uitbetaling van een voorschot van ƒ 3.333.681,--.
(xvii) Ter voorbereiding van een beslissing over het door [eiser] verzochte voorschot heeft een Commissie van deskundigen (de Commissie Van Ravels, Van Buuren en Van Heesbeen) op 23 december 1997 een advies uitgebracht en een voorschotregeling aanbevolen van ƒ 300.000,--, te vermeerderen met ƒ 50.000,-- per hectare voor de door de Staat in het kader van de aanleg van de Oost-Westbaan te verwerven gronden. Aan de uitkering van dat voorschot waren een aantal voorwaarden verbonden.
(xviii) Bij besluit van 27 februari 1998 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat dit advies overgenomen.
(xix) [Eiser] heeft tegen dit besluit bezwaar aangetekend en om een voorschot van ƒ 7.228.000,-- verzocht en tevens om een voorschot op dit voorschot van ƒ 500.000,--. Dit bezwaar is afgewezen. [Eiser] heeft hiertegen beroep aangetekend bij de Afdeling; tevens heeft hij de Voorzitter van de Afdeling om een voorlopige voorziening verzocht. De Voorzitter heeft dit verzoek afgewezen.
(xx) In de media is vervolgens het bericht verschenen dat de provincie Limburg afziet van het voornemen tot aanleg van een Oost-Westbaan op Maastricht-Aachen Airport.
(xxi) Op 24 november 1998 heeft de Rabobank aan [eiser] laten weten geen betalingen meer te zullen uitvoeren teneinde de kredietoverschrijdingen niet verder te laten oplopen.
(xxii) Bij brief van 27 november 1998 heeft de advocaat van [eiser] de Staat gesommeerd om over te gaan tot het uitkeren van een voorschot zoals vermeld in de beslissing van de minister van Verkeer en Waterstaat van 27 februari 1998.
(xxiii) Bij brief van 30 november 1998 heeft de Staat geantwoord dat het verzoek uitgaat van de veronderstelling dat de aanleg van de Oost-Westbaan niet doorgaat en dat het derhalve wordt beschouwd als een nieuw verzoek op grond van nieuwe feiten en omstandigheden en dat een reactie op dit verzoek binnen tien dagen kan worden verwacht.
(xxiv) Bij brief van 1 december 1998 heeft de Rabobank aan [eiser] bericht dat hij ervoor moet zorgen dat de aflossing van de hoofdsom van zijn krediet bij de bank wordt zeker gesteld en dat de overschrijding van de kredietlimiet onmiddellijk ongedaan wordt gemaakt.
(xxv) Bij brief van 10 december 1998 heeft de Staat gereageerd op het verzoek van [eiser] om een voorschot, welke reactie inhield dat - mede naar aanleiding van hetgeen in het kader van dit kort geding tussen partijen is afgesproken - aan [eiser] een voorschot van ƒ 300.000,-- zou worden uitbetaald.