ECLI:NL:HR:2001:AB1056
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- J.B. Fleers
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- W.H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Ontslag kennelijk onredelijk en sociaal plan bij reorganisatie
In deze zaak heeft eiser, die sinds 1980 in dienst was bij verweerster als schoonmaker, een verklaring voor recht gevorderd dat zijn ontslag op 31 oktober 1995 kennelijk onredelijk was. Dit ontslag vond plaats in het kader van een reorganisatie, waarbij ook andere werknemers werden ontslagen. Eiser vorderde een schadevergoeding van ƒ 95.947,65 bruto, omdat hij meende dat het sociaal plan dat was overeengekomen met de vakbond onvoldoende compensatie bood voor zijn ontslag. De Kantonrechter oordeelde in eerste instantie dat het ontslag kennelijk onredelijk was en kende eiser de gevorderde schadevergoeding toe. Verweerster ging echter in hoger beroep, en de Rechtbank te Utrecht vernietigde het vonnis van de Kantonrechter en wees de vordering van eiser af, met compensatie van proceskosten.
Eiser ging in cassatie tegen het vonnis van de Rechtbank, waarbij verweerster voorwaardelijk incidenteel beroep instelde. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom de specifieke omstandigheden van eiser niet tot een afwijking van het sociaal plan leidden. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de vergoeding die eiser op basis van het sociaal plan ontving, niet zodanig laag was dat de gevolgen van het ontslag voor hem te ernstig waren in vergelijking met het belang van verweerster bij beëindiging van het dienstverband. De Hoge Raad veroordeelde verweerster in de kosten van het geding in cassatie.