ECLI:NL:HR:2001:AB1055
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- R. Herrmann
- C.H.M. Jansen
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaftink
- Rechtspraak.nl
Cassatie over exploitatie-overeenkomst en financiële bijdrage in ruimtelijke ordening
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 april 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Polyproject B.V. en de Gemeente Warmond. De zaak betreft een exploitatie-overeenkomst die op 18 april 1991 tussen beide partijen is gesloten, waarin de Gemeente toezegde de herziening van het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom' te bevorderen. Polyproject heeft een financiële bijdrage van ƒ 760.000,-- aan de Gemeente betaald, maar vordert nu terugbetaling van dit bedrag, stellende dat de bijdrage geen wettelijke grondslag heeft. De Gemeente heeft de vordering bestreden en in reconventie een voorwaardelijke vordering ingesteld tot betaling van hetzelfde bedrag, met de stelling dat Polyproject ongerechtvaardigd zou worden verrijkt indien de bijdrage zou worden terugbetaald.
De Rechtbank te 's-Gravenhage heeft de vordering van Polyproject in conventie afgewezen en geen uitspraak gedaan over de reconventionele vordering. Polyproject heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat het vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd, maar wel de proceskosten heeft gecompenseerd. Tegen dit arrest heeft Polyproject cassatie ingesteld, terwijl de Gemeente incidenteel beroep in cassatie heeft ingesteld.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de bepaling in de exploitatie-overeenkomst betreffende de financiële bijdrage wettelijke grondslag mist. De Hoge Raad heeft het arrest van het Gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens heeft de Hoge Raad de Gemeente veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van Polyproject, en vice versa voor het incidentele beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een wettelijke basis voor financiële bijdragen in exploitatie-overeenkomsten en de gevolgen van het ontbreken daarvan voor de geldigheid van dergelijke overeenkomsten.