ECLI:NL:HR:2001:AB0963
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.A.M. Orie
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van een uitspraak van het Gerechtshof inzake de duur van de opgelegde gevangenisstraf in een drugszaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 april 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in Turkije en wonende in Nederland, was eerder door de Arrondissementsrechtbank te Breda veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte heeft op 7 juni 1999 beroep in cassatie ingesteld, waarbij mr. R.J. Baumgardt als advocaat optrad. De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zou moeten vernietigen voor wat betreft de strafoplegging, maar het beroep voor het overige zou moeten verwerpen.
De Hoge Raad oordeelde dat er een overschrijding was van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit tijdsverloop was bijna negen maanden, zonder dat bijzondere omstandigheden waren aangetoond die dit konden rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de behandeling van de zaak niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De opgelegde gevangenisstraf is verminderd tot 23 maanden. Het beroep van de verdachte is voor het overige verworpen. De Hoge Raad heeft hiermee de beslissing van het Gerechtshof bevestigd dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in het hoger beroep, en dat het Hof bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De uitspraak van de Hoge Raad is een belangrijke bevestiging van de waarborg van een redelijke termijn in strafprocedures.