in de zaak van
1. [Eiseres 1], en
2. [Eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats], tezamen vormend de maatschap [..],
advocaat: mr. J.W. Meijer,
het waterschap Groot Salland, de rechtsopvolger van het waterschap IJsseldelta, zetelende te Zwolle,
advocaat: mr. H.A. Groen.
1. Geding in feitelijke instantie
1.1. Bij besluit van 1 mei 1996 heeft het waterschap IJsseldelta, de rechtsvoorganger van het waterschap Groot Salland, (hierna: het Waterschap), op grond van artikel 5 van de Deltawet grote rivieren een last gegeven tot onverwijlde inbezitneming van een aantal bij de Gemeente Kampen in eigendom zijnde percelen, waaronder grond die eisers tot cassatie (hierna tezamen aangeduid als [eiser]) krachtens pacht in gebruik hadden. De inbezitneming geschiedde ten behoeve van de uitvoering van het plan tot verbetering van het dijkvak [A] van de IJssel. Dit besluit is op 2 mei 1996 in de openbare registers ingeschreven. Omdat [eiser] met de gerechtelijk aangeboden schadevergoeding geen genoegen heeft genomen, heeft hij het Waterschap bij exploit van 29 juli 1997 doen dagvaarden voor de Arrondissementsrechtbank te Zwolle en op de voet van artikel 74 van de Onteigeningswet schadeloosstelling gevorderd.
1.2. Nadat de Rechtbank bij tussenvonnis van 29 april 1998 drie deskundigen en een rechter-commissaris had benoemd, heeft de Rechtbank bij het thans bestreden eindvonnis van 5 april 2000 de schadeloosstelling voor [eiser] bepaald op f 444.722, en het Waterschap veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een (met de betaalde voorschotten verminderd) bedrag van f 114.722 met wettelijke rente en kosten. Het vonnis is aan dit arrest gehecht.
2.1. [Eiser] heeft het vonnis bestreden met twee middelen van cassatie. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. Het Waterschap heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.3. Partijen hebben hun standpunten doen toelichten door hun advocaten.
2.4. De Advocaat-Generaal Wattel heeft op 29 november 2000 geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de Rechtbank en verwijzing.
2.5. Het Waterschap heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan - deels veronderstellender-
wijs - van het volgende worden uitgegaan.
De onderhavige inbezitneming heeft plaatsgevonden ten behoeve van de uitvoering van het onder 1.1 genoemde plan tot verbetering van de dijk langs de IJssel, ter plaatse waar [eiser] het melkveebedrijf uitoefent. Voor de uitoefening van dat bedrijf maakte [eiser] onder meer gebruik van een aantal van de Gemeente Kampen gepachte percelen grond, waarvan de pacht als gevolg van de inschrijving van de inbezitneming is geëindigd. Daarnaast maakte de familie [..] sinds mensenheugenis met toestemming van de eigenaar gebruik van buitendijks gelegen gronden ter grootte van ongeveer 1.90.00 hectare, die eigendom waren van de Staat (Domeinen) en die eveneens door het Waterschap in bezit zijn genomen. Als gevolg van de inbezitneming van de gepachte gronden zijn de buitendijkse gronden van Domeinen voor [eiser] niet langer bereikbaar, zodat hij deze niet langer in de bedrijfsuitoefening kan gebruiken.
3.2. Bij de vaststelling - op de voet van de Onteigeningswet - van de schade die [eiser] door het verlies van het pachtrecht op de van de Gemeente Kampen gepachte gronden lijdt, geldt als in cassatie onbestreden uitgangspunt dat [eiser] het melkveebedrijf ter plaatse zal voortzetten en dat ter compensatie van het verlies van de gepachte gronden op een afstand van ten hoogste omstreeks vijftien kilometer vervangende grond zal worden bijgekocht.
3.3. Het eerste middel heeft betrekking op de hiervoor genoemde buitendijkse gronden van Domeinen. De Rechtbank heeft dienaangaande in het eindvonnis geoordeeld dat [eiser] deze gronden niet krachtens een pachtverhouding in gebruik heeft en dat [eiser], anders dan hij stelt, als feitelijk gebruiker van een onroerende zaak, wat daar ook van zij, evenmin recht op schadeloosstelling kan doen gelden.
3.4. Het middel komt niet op tegen het oordeel van de Rechtbank dat van een pachtverhouding geen sprake is. Het betoogt echter dat [eiser] als bezitter recht heeft op volledige vergoeding van de door hem als gevolg van de inbezitneming (hierna ook: onteigening) geleden schade ter zake van het gemis van de gronden van Domeinen, casu quo dat [eiser] als feitelijk gebruiker van de gronden dat recht heeft.
3.5. Voorzover het middel berust op de opvatting dat [eiser] als bezitter van de gronden heeft te gelden, wordt het tevergeefs voorgesteld. In hetgeen door
[eiser] voor de Rechtbank is aangevoerd, te weten dat de familie [..] de gronden al meer dan honderd jaar met toestemming van de eigenaar in gebruik heeft, waartegenover de verplichting is aanvaard de gronden vrij te houden van aangespoeld materiaal en afval, ligt onmiskenbaar besloten dat [eiser] de gronden niet krachtens een vermeend eigen recht maar krachtens een rechtsverhouding tot een ander gebruikte. Het oordeel van de Rechtbank dat [eiser] niet op grond van bezit gerechtigd is tot schadeloosstelling, is dan ook juist.
3.6. Met betrekking tot de in het middel naar voren gebrachte stelling dat [eiser] als feitelijk gebruiker van de gronden recht heeft op volledige vergoeding van de door hem als gevolg van de onteigening geleden schade ter zake van het gemis van de gronden van Domeinen, geldt het volgende. [Eiser] genoot als pachter van de onteigende gronden van de Gemeente Kampen een tot de winst uit zijn onderneming behorend voordeel, hierin bestaande dat hij ten behoeve van de uitoefening van zijn melkveebedrijf tevens gebruik mocht maken van de nabij gelegen buitendijkse gronden van Domeinen, voor welk gebruik geen pacht behoefde te worden betaald, en waartegenover slechts de verplichting stond tot het opruimen van die gronden. Naar in cassatie veronderstellenderwijs moet worden aangenomen, heeft [eiser] dit voordeel verloren doordat de buitendijkse gronden niet langer toegankelijk zijn via de tot de onteigening van de Gemeente Kampen gepachte gronden. Indien nu, zoals het oordeel van de Rechtbank meebrengt, geen rekening wordt gehouden met een voordeel als hiervoor bedoeld, wordt tekortgedaan aan de aanspraak van [eiser] op volledige schadeloosstelling welke hij als pachter van de van de Gemeente Kampen gepachte gronden heeft. Immers, hij wordt eerst dan volledig schadeloos gesteld indien de toe te kennen schadeloosstelling hem, voor zover in deze zaak van belang, wat betreft zijn inkomen uit het melkveebedrijf in een gelijkwaardige positie zal brengen. Van een voor vergoeding in aanmerking komend verlies van een voordeel als het vorenbedoelde is echter geen sprake indien en voorzover naar redelijke verwachting - de inbezitneming weggedacht - binnen afzienbare tijd de mogelijkheid tot gebruik van de buitendijkse gronden zou zijn beëindigd dan wel de tegenprestatie voor het gebruik zou zijn aangepast aan wat Domeinen objectief beschouwd aan pacht kan bedingen.
3.7. De Rechtbank heeft slechts geoordeeld dat het feitelijk gebruik dat [eiser] van de buitendijkse gronden maakte, niet geschiedde krachtens pacht, maar heeft overigens geen oordeel gegeven over de aard van de aan het feitelijk gebruik ten grondslag liggende rechtsverhouding, noch over de vraag of en, zo ja, op welke termijn Domeinen - de inbezitneming van de gepachte gronden weggedacht - aan het feitelijk gebruik een einde zou hebben gemaakt. Naar uit het hiervoor overwogene volgt, geeft aldus het oordeel van de Rechtbank dat [eiser] als feitelijk gebruiker geen recht op schadeloosstelling kan doen gelden blijk van een onjuiste rechtsopvatting, indien dat oordeel berust op het uitgangspunt dat het verlies van het feitelijk gebruik nimmer grond zou kunnen opleveren voor een schadeloosstelling; indien de Rechtbank evenwel ervan is uitgegaan dat in het onderhavige geval geen grond voor schadeloosstelling bestaat, is haar oordeel niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.8. Het eerste middel wordt dan ook in zoverre terecht voorgesteld. Het behoeft verder geen behandeling. Het bestreden vonnis kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
3.9. Het tweede middel betreffende de door de Rechtbank gehanteerde methode tot berekening van de omrijschade faalt op de gronden vermeld in onderdeel 2.2 van de Conclusie van de Advocaat-Generaal.
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 5 april 2000,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing, en
veroordeelt het Waterschap in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op f 4229,87 aan verschotten en
f 3000 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren A.G. Pos, D.H. Beukenhorst, L. Monné, en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2001.