ECLI:NL:HR:2001:AB0639
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie inzake aftrekbaarheid van uitgaven voor levensonderhoud van naaste verwanten
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 februari 2000, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De belanghebbende had een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen van ƒ 52.692, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. Het Gerechtshof verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond.
Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld. In de procedure is de Staatssecretaris van Financiën als verweerder opgetreden en heeft hij een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, waarop de Staatssecretaris een conclusie van dupliek heeft gegeven.
De kern van het geschil betreft de aftrekbaarheid van een bedrag van DM 15.000 dat belanghebbende in 1997 heeft gestort op de bankrekening van een familielid in Duitsland. Belanghebbende stelt dat deze betaling aftrekbaar is als buitengewone last ter zake van uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van naaste verwanten, zoals bedoeld in artikel 46, lid 1, letter a, sub 2° van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de daadwerkelijke doorbetaling van het gestorte bedrag.
De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof, dat de overgelegde onderhoudsverklaring van de burgemeester van Q en de toelichting van belanghebbende niet voldoende waren voor het bewijs, niet onbegrijpelijk is. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen termen voor een veroordeling in de proceskosten.