ECLI:NL:HR:2001:AB0607

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02542/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor diefstal met geweld en doodslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1979 en ten tijde van de uitspraak verblijvend in de Penitentiaire Inrichting te Groningen, was veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, waarbij de dood van het slachtoffer het gevolg was. Het slachtoffer, een 81-jarige man, was in zijn woning overvallen door twee mannen met bivakmutsen. Tijdens de overval werd hij met boeien aan zijn bed vastgeketend, geschopt, geslagen en met een vuurwapen bedreigd. Het slachtoffer overleed later aan hartritmestoornissen, die volgens het hof een rechtstreeks gevolg waren van de gewelddadige overval.

De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.F. de Haan. De Advocaat-Generaal, de heer Wortel, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de argumenten van de verdachte beoordeeld, waarbij het hof had overwogen dat de emoties die het handelen van de verdachte bij het slachtoffer teweegbrachten, de hartritmestoornissen veroorzaakten. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de bewezenverklaring van het causale verband tussen het handelen van de verdachte en de dood van het slachtoffer voldoende had onderbouwd. De Hoge Raad concludeerde dat de dood van het slachtoffer aan de verdachte kon worden toegerekend, ondanks het feit dat het slachtoffer reeds aan hartklachten leed.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, omdat geen van de middelen tot cassatie konden leiden en er geen gronden aanwezig waren voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing van het hof werd daarmee bevestigd.

Uitspraak

20 maart 2001
Strafkamer
nr. 02542/00
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden
van 6 januari 2000, nummer 24/000415-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, ten tijde van de
bestreden uitspraak verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Groningen.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Groningen van 15 april 1999 - de verdachte ter zake van 1. “diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft” en 2. en 3. telkens opleverende: “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” veroordeeld tot acht jaren gevangenisstraf, met verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.F. de Haan, advocaat te Groningen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel strekt ten betoge dat het Hof de bewezenverklaring van het causale verband tussen het handelen van de verdachte en zijn mededader en de dood van het slachtoffer onvoldoende met redenen heeft omkleed.
4.2. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak naar aanleiding van een ter terechtzitting gevoerd verweer omtrent het ontbreken van het causale verband overwogen:
“Op grond van voormelde bewijsmiddelen, waaruit onder meer blijkt dat:
- het slachtoffer [..] 81 jaar oud was;
- het slachtoffer in zijn woning is overvallen door twee mannen met bivakmutsen op en gedurende die overval ongeveer een uur met boeien vastgeketend heeft gezeten aan zijn bed, terwijl zijn woning werd doorzocht door de overvallers;
- het slachtoffer door de overvaller(s) is geschopt, geslagen en/of gestompt;
- het slachtoffer was geblinddoekt met zijn overhemd en trui;
- er met een vuurwapen op het slachtoffer is gericht en dat hij met de dood is bedreigd;
het slachtoffer ten gevolge van hartritmestoornissen is overleden;
is het hof van oordeel dat de enige tijd na de overval ingetreden natuurlijke dood van het slachtoffer kan worden aangemerkt als een rechtstreeks gevolg van die door verdachte en zijn mededader gepleegde overval. Daaraan doet niet af dat blijkens het onder sub 6 genoemde sectierapport bij het slachtoffer ziekelijke afwijkingen van het hart zijn vastgesteld. Deze ziekelijke afwijkingen staan er niet aan in de weg, dat de kort na de overval ingetreden natuurlijke dood van het slachtoffer aan (de handelwijze van) verdachte (en zijn mededader) kan worden toegerekend”.
4.3. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen 4, 5 en 6 heeft het Hof vastgesteld dat de hartritmestoornissen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid, zijn veroorzaakt door de emoties die het bewezenverklaarde handelen van de verdachte (en zijn mededader) bij het slachtoffer heeft opgewekt. Daarbij heeft het Hof terecht overwogen dat de omstandigheid dat het slachtoffer reeds aan hartklachten leed, daaraan niet afdoet. Het oordeel van het Hof dat de dood van het slachtoffer kan worden toegerekend aan (de handelswijze van) de verdachte (en zijn mededader) geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
4.4. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren
A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 20 maart 2001.