ECLI:NL:HR:2001:AB0518

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35652
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • G.J. Zuurmond
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vennootschapsbelasting en onzakelijke leningen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 maart 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van Stichting X tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1992, waarbij de Inspecteur een aanslag had opgelegd die na bezwaar was verminderd. Het Gerechtshof had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verder verminderd. De Staatssecretaris heeft vervolgens een verweerschrift ingediend, waarop de belanghebbende en de Staatssecretaris conclusies van repliek en dupliek hebben ingediend.

De Hoge Raad heeft de middelen van de belanghebbende beoordeeld. Het eerste middel betrof de stelling dat de lening van f 1 miljoen aan A B.V. op onzakelijke gronden was verstrekt. De Hoge Raad oordeelde dat de stukken van het geding geen andere conclusie toelieten dan dat de lening daadwerkelijk was verstrekt. De middelen 2 en 3, die stelden dat er geen lening was verstrekt maar een premierestitutie, werden als hypothetisch beschouwd en konden niet tot cassatie leiden.

Daarnaast oordeelde de Hoge Raad over de niet-aftrekbaarheid van lasten die voortvloeiden uit bovenmatige pensioentoekenningen aan aandeelhouders van de BV. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen die zich tegen deze oordelen verzetten, faalden. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 35652
14 maart 2001
YS
gewezen op het beroep in cassatie van Stichting X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 september 1999, nr. P98/1046, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 158.195.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep gegrond heeft verklaard, de uitspraak van de Inspecteur heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van f 97.945. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal Van Kalmthout heeft op 6 oktober 2000 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Middel 1 bestrijdt 's Hofs oordeel dat het verstrekken door belanghebbende van een lening ad f 1 miljoen aan A B.V. (hierna: de BV) op onzakelijke gronden heeft plaatsgevonden. Op de gronden vermeld in de onderdelen 3.2, 3.3 en 3.4 van de conclusie van de Advocaat-Generaal faalt het middel.
3.2. De stukken van het geding laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbende de vorenbedoelde onzakelijke lening daadwerkelijk heeft verstrekt. De middelen 2 en 3 gaan ervan uit dat belanghebbende deze lening niet heeft verstrekt maar een premierestitutie heeft verleend. De middelen verzetten zich tegen oordelen van het Hof welke betrekking hebben op dit hypothetische feitencomplex en die mitsdien als ten overvloede gegeven moeten worden beschouwd. De daartegen gerichte middelen kunnen derhalve niet tot cassatie leiden.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de last, voorzover deze voortvloeit uit door belanghebbende op zich genomen bovenmatige pensioentoekenningen zonder dat belanghebbende het haar toekomende recht op premiebetaling heeft geëffectueerd, een voor belanghebbende niet-aftrekbare last vormt nu deze voortvloeit uit de omstandigheid dat de pensioengerechtigden aandeelhouders van de BV en tevens de enige gerechtigden én bestuurders van belanghebbende waren, waarbij voorts alle betrokkenen zich van dit niet-zakelijke karakter bewust waren De middelen 4 en 5, die zich tegen deze oordelen verzetten, falen op de gronden vermeld in de onderdelen 7.2 en 8.2 tot en met 8.5 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2001.