ECLI:NL:HR:2001:AB0509

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36050
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • G.J. Zuurmond
  • A.E. de Moor
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X, woonachtig te Z (Duitsland), tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 2 maart 2000. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen, waarbij aan belanghebbende een naheffingsaanslag is opgelegd met een verhoging van de nageheven belasting van honderd procent. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding verleend tot op vijfentwintig procent. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot f 34.183 en de verhoging geheel kwijtgescholden. Belanghebbende is vervolgens in beroep gegaan bij het Hof, dat hem in zijn beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard voor zover dit gericht was tegen een uitspraak van de Tariefcommissie, en de uitspraak van de Inspecteur voor het overige heeft bevestigd.

Belanghebbende heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. In cassatie is vastgesteld dat belanghebbende op 23 september 1993 een verzoek om vrijstelling van belastingen bij invoer heeft ingediend voor een verhuisboedel, waaronder een Mercedes 300 TD Automaat. De auto was in 1992 besteld en in 1993 afgeleverd. De Inspecteur concludeerde echter dat belanghebbende niet aan de voorwaarden voor de vrijstelling had voldaan, wat leidde tot de naheffingsaanslag.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Hof terecht heeft vastgesteld dat de rechten bij invoer verschuldigd zijn geworden, en dat de belasting in geschil ook verschuldigd is. Het tweede middel van belanghebbende, dat betoogt dat het Nederlandse recht in strijd is met artikel 6 van het EVRM, faalt omdat de beslissing omtrent de verschuldigde belasting niet kan worden aangemerkt als een 'determination of his civil rights and obligations' zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, EVRM. De Hoge Raad heeft het beroep ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 36050
14 maart 2001
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (Duitsland)tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 2 maart 2000 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen, aanslagnummer 001, met een verhoging van de nageheven belasting van honderd percent opgelegd, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding heeft verleend tot op vijfentwintig percent. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij gezamenlijke uitspraak de naheffingsaanslag verminderd tot op f 34.183 en de verhoging geheel kwijtgescholden.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft belanghebbende in diens beroep niet-ontvankelijk verklaard in zoverre het is gericht tegen een uitspraak van de Tariefcommissie en heeft de uitspraak van de Inspecteur voor het overige bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende heeft op 23 september 1993 vanuit zijn toenmalige woonplaats Q (Polen) een verzoek om vrijstelling van belastingen bij invoer gedaan aan het hoofd van de douanepost R voor een “verhuisboedel, welke zal worden ingevoerd ter gelegenheid van de overbrenging van het hoofdverblijf van het buitenland naar Nederland, alwaar hij nog geen verblijf had, een en ander volgens artikel 24, of 59 of 73, lid 3, punt 16, van de regeling vrijstellingen belastingen bij invoer” (hierna: RVBI). In dat verzoek heeft hij aangegeven dat hij na terugkeer uit Polen zich tussen 15 en 20 oktober 1993 zal laten inschrijven in de gemeente S. Voorts is in het verzoek melding gemaakt van het meeverhuizen van een Mercedes 300 TD Automaat met het Poolse kenteken aaa 0000, nadien geregistreerd onder het Nederlandse kenteken aa-bb-00 (hierna: de auto). De auto is als ‘brand new’in 1992 door belanghebbende besteld bij een Belgische ondernemer en eind maart 1993 aan belanghebbende afgeleverd in België. Nadat hem de auto was geleverd heeft belanghebbende de auto gebruikt - onder andere - om op vakantie naar Spanje te gaan en er enkele malen mee naar Polen te rijden. In april dan wel mei 1993 is voor de auto een Pools kenteken verstrekt.
Op 4 november 1993 is de aangifte ten invoer tot verbruik van de auto aanvaard.
Bij beschikking van 2 november 1993 is door de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane T aan belanghebbende een voorwaardelijke vrijstelling van belasting verleend voor de invoer en de registratie van de auto.
De Inspecteur heeft mede naar aanleiding van een door hem ingesteld onderzoek de conclusie getrokken dat belanghebbende niet aan de voorwaarden voor de vrijstelling heeft voldaan en op grond daarvan de onderwerpelijke naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen aan belanghebbende verzonden.
3.2. Het Hof heeft terecht vooropgesteld dat artikel 4, lid 5, van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) bepaalt dat in de gevallen waarin vrijstelling van belasting is verleend op de voet van het eerste lid, indien ingevolge de bepalingen op grond waarvan de vrijstelling van rechten bij invoer is verleend of zou worden verleend de rechten bij invoer verschuldigd zijn of zouden worden, tevens de belasting verschuldigd is.
De Tariefcommissie heeft in haar uitspraak van 23 juni 1998, nr 0229/96 TC, het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uitnodiging tot betaling van invoerrecht met betrekking tot de auto verworpen. Door deze uitspraak is komen vast te staan dat de rechten bij invoer verschuldigd zijn geworden. Dit brengt gelet op vorenvermelde bepaling van het Uitvoeringsbesluit mee dat belanghebbende de in geschil zijnde belasting is verschuldigd. Het eerste en het derde middel, die van een tegenovergestelde opvatting uitgaan, falen derhalve.
3.3. Voorzover het tweede middel betoogt dat het Nederlandse recht in strijd is met artikel 6 van het EVRM doordat de toegang tot de rechter afhankelijk blijkt van de gekozen beroepsgang, faalt het, reeds omdat de beslissing omtrent de verschuldigde belasting niet is aan te merken als een "determination of his civil rights and obligations" als bedoeld in artikel 6, lid 1, EVRM.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, A.E. de Moor, D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier, J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2001.