ECLI:NL:HR:2001:AB0496

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02054/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbinding en handhaving van de Algemene Plaatselijke Verordening Noordwijk met betrekking tot motorvaartuigen op het strand

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 maart 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder door de Rechtbank veroordeeld voor het overtreden van artikel 2.8.1 lid 1 sub f van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Noordwijk, dat het verboden maakt om een motorvaartuig op het strand te hebben of daarmee zee te kiezen. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, waarbij mr. K. Jurriëns als advocaat optrad. De Advocaat-Generaal Jörg concludeerde tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad beoordeelde of de Rechtbank terecht had geoordeeld dat de betreffende bepaling verbindend was. De Rechtbank had in hoger beroep het verweer van de verdachte, dat de bepaling niet verbindend was, verworpen. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van de Rechtbank en oordeelde dat de gemeentelijke bevoegdheid om aanvullende bepalingen te stellen, zoals vastgelegd in de Scheepvaartverkeerswet, ook de verkeersveiligheid van de kustgebonden recreatievaart beoogt. Het middel van de verdachte, dat zich richtte tegen de verbindendheid van de APV, werd verworpen.

De Hoge Raad concludeerde dat er geen gronden waren voor cassatie en dat de bestreden uitspraak niet vernietigd hoefde te worden. Het beroep werd verworpen, waarmee de eerdere veroordeling van de verdachte in stand bleef. Dit arrest benadrukt de rechtsgeldigheid van lokale verordeningen en de mogelijkheid voor gemeenten om regels te stellen ter bevordering van de veiligheid en orde op het strand.

Uitspraak

13 maart 2001
Strafkamer
nr. 02054/00
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank
te ‘s-Gravenhage van 31 januari 2000, parketnummer 09/501662-97, in de
strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te
[woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter te Leiden van 29 september 1997 - de verdachte ter zake van “overtreding van het in artikel 2.8.1 lid 1 sub f Algemene Plaatselijke Verordening der gemeente Noordwijk bepaalde” veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
1.2. Het verkorte vonnis is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. K. Jurriëns, advocaat te Noordwijk, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel strekt ten betoge dat de Rechtbank blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door art. 2.8.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Noordwijk verbindend te achten.
3.2. Het middel heeft, gelet op de daarop gegeven toelichting, in het bijzonder het oog op het laatste verbod van art. 2.8.1, eerste lid aanhef en onder f, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Noordwijk, luidende:
“Het is verboden op het strand:
(...)
f. een motorvaartuig te hebben, te brengen of daarmee zee te kiezen”.
3.3. De Rechtbank heeft het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer omtrent de verbindendheid van bedoelde bepaling samengevat en verworpen onder het hoofd “Verweer met betrekking tot de verbindendheid van artikel 2.8.1. van de APV Noordwijk” op blz.3 e.v. van het verkorte vonnis. Het oordeel van de Rechtbank dat de desbetreffende bepaling verbindend is, is juist. Daaraan doet niet af de stelling van het middel dat “onveilig varen” afzonderlijk in de APV strafbaar is gesteld. Voorzover met het middel in aansluiting op het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer beoogd wordt een beroep te doen op de in de Scheepvaartverkeerswet neergelegde regeling, moet daarbij in aanmerking worden genomen dat de wetsgeschiedenis leert dat de op art. 42, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet gebaseerde gemeentelijke bevoegdheid tot het stellen van aanvullende bepalingen voor de strook van 1 km vanaf de kust in de territoriale zee deels de verkeersveiligheid van de kustgebonden recreatievaart, deels de regeling van de recreatie aan zee tot doel kan hebben (Kamerstukken II 1987-1988, 20 289,
nr. 3, blz. 29).
3.4. Het vorenoverwogene brengt mee dat het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren
A.M.M. Orie, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 maart 2001.
Mr. Orie is buiten staat dit arrest te ondertekenen.