ECLI:NL:HR:2001:AB0285
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Aanslag inkomstenbelasting en landbouwvrijstelling bij verkoop landbouwgrond
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, die een landbouwbedrijf exploiteerde en een perceel grond heeft verkocht aan de gemeente Q. De verkoop vond plaats op 20 mei 1994, waarbij het perceel een agrarische bestemming had volgens het bestemmingsplan. De gemeente Q kocht het perceel met de intentie om woningen te realiseren, maar de levering was onder voorbehoud van gebruik voor belanghebbende en zijn zoon. Voor een deel van het perceel werd agrarisch gebruik gedurende zes jaar gegarandeerd, terwijl voor het overige deel jaarlijks werd bekeken of voortgezet agrarisch gebruik mogelijk was.
Na de verkoop werd belanghebbende geconfronteerd met een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994. Na bezwaar werd de aanslag verminderd, maar belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende stelde cassatie in, waarbij de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift indiende.
In cassatie werd de vraag behandeld of belanghebbende recht had op de landbouwvrijstelling voor het voordeel dat hij behaalde met de verkoop van het perceel. Het Hof had geoordeeld dat er een redelijke kans bestond dat het perceel binnen zes jaar buiten de agrarische sfeer zou worden aangewend, waardoor de landbouwvrijstelling niet van toepassing was. Het cassatiemiddel betoogde dat het Hof ten onrechte geen rekening had gehouden met een brief van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof deze brief wel degelijk had betrokken in zijn overwegingen. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.