ECLI:NL:HR:2001:AB0283

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36035
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • G.J. Zuurmond
  • A.E. De Moor
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof over teruggaaf omzetbelasting

In deze zaak heeft de belanghebbende, X B.V., over het eerste kwartaal van 1998 een bedrag van ƒ 1458 aan omzetbelasting op aangifte voldaan. Na het indienen van bezwaar tegen dit bedrag, heeft de belanghebbende verzocht om teruggaaf van ƒ 8361. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen, waarna de belanghebbende in beroep is gegaan bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de teruggaaf van omzetbelasting tot een bedrag van ƒ 8361 verleend. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift is eveneens aan het arrest gehecht. De belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is toegelicht door mr. M. Mees, advocaat te Amsterdam.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat het middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Staatssecretaris van Financiën is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op ƒ 2840 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen op 28 februari 2001 door de vice-president R.J.J. Jansen en de raadsheren G.J. Zuurmond, A.E. De Moor, D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff.

Uitspraak

Nr. 36035
28 februari 2001
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 februari 2000, nr. P98/05048, betreffende het bedrag dat door X B.V. te Amsterdam als omzetbelasting op aangifte is voldaan over het tijdvak eerste kwartaal 1998.
1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof
Belanghebbende heeft over voormeld tijdvak op aangifte voldaan een bedrag van ƒ 1458 aan omzetbelasting. Zij heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt bij de Inspecteur en verzocht om teruggaaf van een bedrag van ƒ 8361, waarna de Inspecteur bij uitspraak het bezwaar heeft afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep gegrond heeft verklaard, de uitspraak van de Inspecteur heeft vernietigd en teruggaaf heeft verleend van omzetbelasting tot een bedrag van ƒ 8361. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. M. Mees, advocaat te Amsterdam.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2840 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, A.E. De Moor, D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier, J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2001.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep in cassatie een recht geheven van ƒ 630.