ECLI:NL:HR:2001:AB0277

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35851
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • D.H. Beukenhorst
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en bewijsvoering door belanghebbende

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 17 december 1999, betreffende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994. De Inspecteur had een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 68.839, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarna belanghebbende in cassatie ging.

De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van belanghebbende gegrond zijn, voor zover deze zich richten tegen de beslissing van het Hof om geen acht te slaan op de door belanghebbende ter zitting overgelegde stukken. De Hoge Raad stelt vast dat het Hof ten onrechte deze stukken als tardief heeft aangemerkt. De omstandigheid dat de Inspecteur eerder om deze gegevens had gevraagd, staat niet in de weg aan de mogelijkheid voor belanghebbende om deze stukken ter zitting over te leggen ter ondersteuning van zijn grieven.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, en dient hij het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De Hoge Raad benadrukt dat het verwijzingshof moet beoordelen of belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof.

Dit arrest is gewezen op 28 februari 2001 door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken. De uitspraak heeft implicaties voor de bewijsvoering in belastingzaken en de rechten van belanghebbenden om relevante stukken in te brengen tijdens de procedure.

Uitspraak

Nr. 35851
28 februari 2001
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 17 december 1999, nr. 802/98, betreffende de hem voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 68.839,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichting ingevolge artikel 47, lid 1, aanhef en letter a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen tot het verstrekken aan de Inspecteur van gegevens en inlichtingen welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. Uitgaande van dit oordeel heeft het Hof terecht geoordeeld dat ingevolge artikel 29, lid 1, van genoemde wet het beroep van belanghebbende moet worden afgewezen, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de aanslag onjuist is. Voorzover de klachten zich tegen laatstvermeld oordeel richten, falen zij derhalve.
3.2. De klachten treffen echter doel voorzover zij zich richten tegen de beslissing geen acht te slaan op de door belanghebbende ter zitting van het Hof overgelegde stukken. Anders dan het Hof kennelijk heeft geoordeeld, beperkt de omstandigheid dat het gaat om gegevens waarom de Inspecteur al meerdere malen had gevraagd, belanghebbende niet in de mogelijkheid eerst ter zitting stukken ter ondersteuning van zijn reeds eerder naar voren gebrachte, door de Inspecteur in zijn vertoogschrift en ter zitting bestreden grieven over te leggen. Het Hof heeft deze stukken derhalve niet als tardief mogen aanmerken. Indien de Inspecteur door het eerst ter zitting overleggen van deze stukken in zijn verdediging was geschaad, zou zulks voor het Hof slechts aanleiding hebben kunnen zijn om de behandeling te verdagen, teneinde hem de gelegenheid te geven zich over die stukken uit te laten.
’s Hofs uitspraak kan mitsdien, als niet naar de eis der wet met redenen omkleed, niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De klachten behoeven verder geen behandeling.
Na verwijzing dient de Inspecteur de mogelijkheid te worden geboden zich over de door belanghebbende overgelegde stukken uit te laten.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 160, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1420 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren D.H. Beukenhorst, L. Monné, P.J. van Amersfoort en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2001.