ECLI:NL:HR:2001:AB0168
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- P.J. van Amersfoort
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting en de verkrijging van economische eigendom
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 december 1999, waarin een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting van f 23.991 aan X B.V. was vernietigd. De naheffingsaanslag was opgelegd naar aanleiding van de verkrijging van de economische eigendom van een onroerende zaak. De Inspecteur had de aanslag na bezwaar gehandhaafd, maar het Hof oordeelde dat de aanslag niet terecht was opgelegd.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verkrijging van de economische eigendom door belanghebbende het gevolg was van een schriftelijke overeenkomst die reeds bestond op 31 maart 1995. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de verkrijging van de economische eigendom niet onderhevig was aan overdrachtsbelasting, ongeacht het tijdstip waarop belanghebbende als 'nader te noemen meester' bij de transactie betrokken was. De Hoge Raad concludeerde dat de strekking van de overgangsregeling en de uitlatingen van de Staatssecretaris van Financiën geen andere uitleg vereisten.
De Hoge Raad verklaarde het beroep van de Staatssecretaris ongegrond en veroordeelde hem in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op f 710 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de kosten van het geding zijn in verband met samenhang met een andere zaak vastgesteld.