3. Uitgangspunten in cassatie
3. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1. Belanghebbende verhuurt aan het Hoogheemraadschap van Rijnland de volgende onroerende zaken: de persleiding Q (hierna: de persleiding), de afvalwaterzuiveringsinstallatie R (hierna: de awzi) en het influentgemaal te S (hierna: het gemaal).
Het gemaal verzorgt het verpompen van afvalwater uit S naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie T. Het gemaal bestaat uit een beneden het maaiveld gelegen betonnen ontvangput, waarin het afvalwater uit de riolering stroomt. In de pompenkelder staan 4 pompen opgesteld met afvoerend leidingwerk, waarmee het afvalwater door een persleiding naar T wordt gepompt. In de pompenkelder zijn elektriciteitsvoorzieningen voor de aandrijving van de pompen en de lichtvoorziening.
De persleiding vormt een 894 meter lange verbinding tussen het eindgemaal of influentgemaal Q en de afvalwaterzuiveringsinstallatie Q. De persleiding wordt gevormd door ronde pvc-buizen met een diameter van 500 mm, die ongeveer 1 meter onder het maaiveld in sleuven liggen.
De awzi is een te R gesitueerde afvalwaterzuiveringsinstallatie met (verkort weergegeven) de volgende procesonderdelen met daarbij behorende installaties en samenstellende delen:
-- procesonderdeel ontvangstinstallatie met ontvangkelder, roostergoedverwijderinstallatie, influentgemaal, cv-installatie, controle procesruimte, kantoor- en werkplaats
-- procesonderdeel verdeelwerk 1
-- procesonderdeel beluchtingstanks (2 identieke stuks)
-- procesonderdeel verdeelwerk 2
-- procesonderdeel nabezinktanks (4 identieke stuks)
-- procesonderdeel slibretourgemaal
-- procesonderdeel zandvanginstallatie
-- procesonderdeel voorbezinktanks (2 stuks)
-- procesonderdeel beluchtingsbassins (3 stuks)
-- procesonderdeel nabezinktanks (3 identieke stuks)
-- procesonderdeel slibbehandelingsinstallatie met surpluspompen, mengtank en 2 indikcentrifuges
-- procesonderdeel slibgistingstorens (2 stuks) met slibgistingstorens, gascompressor en warmtewisselaar
-- procesonderdeel slibontwateringscentrifuge met ontwateringscentrifuge, polyelektrolytinstallatie en slibafvoerinstallatie.
3.2. In de onderwerpelijke maand werd aan belanghebbende door drie verschillende ondernemers op facturen in totaal f 217 aan omzetbelasting in rekening gebracht, te weten een bedrag van f 199,68 voor werkzaamheden aan de awzi, een bedrag van f 6,56 voor werkzaamheden aan de persleiding, en een bedrag van f 10,76 voor werkzaamheden aan het gemaal.
3.3. Vooropstellende dat op grond van het bepaalde in artikel 11, lid 1, aanhef en letter b, onder 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) vrijgesteld is de verhuur van onroerende zaken, met uitzondering van machines en bedrijfsinstallaties, heeft het Hof overwogen dat deze bepaling vanaf de inwerkingtreding op 1 januari 1969 in de Wet opgenomen is geweest en de voortzetting vormt van de bepaling zoals die gold onder de Wet op de Omzetbelasting 1954 en dat bij de aanpassing van de Wet aan de bepalingen van de Zesde richtlijn (hierna: de Richtlijn) op 1 januari 1979 bij de Wet van 28 december 1978 (Stb. 677) bedoelde wetsbepaling is gehandhaafd. Nu - aldus het Hof - uit de geschiedenis van de totstandkoming van laatstbedoelde wet het tegendeel niet blijkt, moet het ervoor worden gehouden dat de wetgever aan het begrip “machines en bedrijfsinstallaties” in artikel 11, lid 1, aanhef en letter b, onder 1, van de Wet dezelfde betekenis heeft willen toekennen als toekomt aan het begrip “blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines” van artikel 13.B, aanhef en letter b, onder 3, van de Richtlijn. Uitlegging van deze wettelijke bepaling zal dan dienen plaats te hebben tegen de achtergrond van de bepaling uit de Richtlijn, welke laatste bepaling een autonoom communautair rechtsbegrip inhoudt.
Het Hof is voorts ervan uitgegaan dat de bewoordingen, waarin de vrijstellingen van artikel 13 van de Richtlijn zijn omschreven strikt, en de uitzonderingen op deze vrijstellingen ruim moeten worden uitgelegd.
Vergelijking van de taalversies van de onderwerpelijke bepaling van de Richtlijn leidt - aldus het Hof - niet tot zodanige terminologische verschillen, dat niet van een letterlijke uitleg kan worden uitgegaan.
Het Hof heeft, gelet op het hiervóórgaande, in het bijzonder in aanmerking nemende hetgeen door het Hof hiervóór onder 3.1 is vastgesteld, geoordeeld dat het geen twijfel lijdt en binnen de doelstelling en de context van de Richtlijn past dat de awzi en het gemaal worden aangemerkt als blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines als hier bedoeld, doch dat dit, op dezelfde gronden, niet geldt voor de persleiding.