ECLI:NL:HR:2001:AB0159
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aftrekbaarheid van vooruitbetaalde rente in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 januari 2000, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 132.014. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het cassatieberoep.
In cassatie heeft belanghebbende betoogd dat hij rente vooruitbetaald heeft die betrekking heeft op het tijdvak 1997, ten bedrage van f 17.600. De centrale vraag in deze procedure is of deze rente geheel of slechts voor een bedrag van f 4000 als persoonlijke verplichting op zijn onzuivere inkomen in mindering kan worden gebracht. Het Hof oordeelde dat op grond van artikel 38, lid 6 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, een vooruitbetaling van rente met betrekking tot éénzelfde lening over een langere periode dan zes maanden niet geacht wordt deels betrekking te hebben op een periode van zes maanden waarvoor de rente volledig aftrekbaar zou zijn en deels op een resterende periode waarvoor het maximum van f 4000 zou gelden.
De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd en geoordeeld dat het middel faalt. De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 21 februari 2001, waarbij de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren G.J. Zuurmond, F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet en P. Lourens. De waarnemend griffier was W.G. Heesakkers-Kamerbeek.