ECLI:NL:HR:2001:AA9885
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- A.M.M. Orie
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van de Procureur-Generaal in cassatie tegen vrijspraak in milieuzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De Procureur-Generaal had beroep in cassatie ingesteld tegen een vrijspraak van de verdachte door de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Maastricht. De verdachte was vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, dat betrekking had op het handelen in strijd met voorschriften verbonden aan een vergunning op basis van de Wet milieubeheer. De Hoge Raad diende te beoordelen of de Procureur-Generaal ontvankelijk was in zijn cassatieberoep, gezien het feit dat het beroep gericht was tegen een vrijspraak.
De Hoge Raad overwoog dat, nu het beroep was gericht tegen een vrijspraak, allereerst moest worden vastgesteld of de vrijspraak een andere was dan die bedoeld in artikel 430 van het Wetboek van Strafvordering. Het Hof had geoordeeld dat de vernietiging van de vergunning door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State terugwerkende kracht had, waardoor de vergunning vanaf het begin niet rechtsgeldig was. Dit oordeel werd door de Hoge Raad niet als onjuist beschouwd.
Uiteindelijk concludeerde de Hoge Raad dat de Procureur-Generaal niet-ontvankelijk diende te worden verklaard in zijn beroep, omdat de vrijspraak niet in strijd was met de wet. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder de Procureur-Generaal in cassatie kan worden ontvangen, vooral in gevallen van vrijspraak.