ECLI:NL:HR:2001:AA9882

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02056/99/H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake valsheid in geschrift en zelfstandigenaftrek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2001 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda. De aanvrager, geboren in 1961 en wonende te Tilburg, was eerder veroordeeld voor valsheid in geschrift, omdat hij in de periode van 12 januari 1996 tot en met 4 april 1997 werkbriefjes had opgemaakt waarin hij niet al zijn als zelfstandige verrichte werkzaamheden en gewerkte uren had vermeld. De aanvrager had een beveiligingsbedrijf opgericht, maar had in de beginperiode van zijn onderneming minder uren opgegeven op de werkbriefjes van het GAK, omdat hij vreesde dat het inwinnen van informatie door de opsporingsdienst schadelijk zou zijn voor zijn bedrijf. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op nieuwe verklaringen en een beslissing van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) die de terugvordering van een WW-uitkering gegrond had verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de nieuwe informatie geen grond voor herziening opleverde, omdat deze niet onverenigbaar was met de eerdere bewezenverklaring van valsheid in geschrift. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag ongegrond was en wees deze af.

Uitspraak

6 februari 2001
Strafkamer
nr. 02056/99 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan, bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda van 1 oktober 1999, ingediend door mr. R.P. Baetens, advocaat te Tilburg, namens:
[de aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
1.1. In het vonnis waarvan herziening is gevraagd is ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat
"hij in de periode van 12 januari 1996 tot en met 04 april 1997 te Tilburg, in elk geval in Nederland, meermalen (telkens) een geschrift, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten (telkens) een formulier ("werkbriefje WW") van het Gemeenschappelijk Administratiekantoor te Tilburg, waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van werkloosheid en/of aanvaard werk en/of als zelfstandige verrichte werkzaamheden en/of gewerkte uren en/of ontvangen inkomen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk niet al de door hem als zelfstandige verrichte werkzaamheden en/of gewerkte uren en/of ontvangen inkomsten vermeld en/of (telkens) dat formulier ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken".
1.2. De Politierechter heeft dit bewezenverklaarde gekwalificeerd als “valsheid in geschrift, meermalen gepleegd” en de aanvrager te dier zake veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag niet-ontvankelijk zal verklaren.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie,
hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
4.2. Ter ondersteuning van de herzieningsaanvraag is overgelegd een beslissing van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) van 14 september 1999 waarbij het namens aanvrager ingediende bezwaarschrift tegen de terugvordering door Gak Nederland BV van de aan aanvrager verstrekte WW-uitkering gegrond is verklaard. Die beslissing houdt onder meer het volgende in:
"Voor de beoordeling is van essentieel belang of van de verklaring van 29 december 1998 of van de verklaring van 6 januari 1999 wordt uitgegaan.
Naar aanleiding van hetgeen in het aanvullend bezwaarschrift van 26 maart 1999 en tijdens de hoorzitting van 7 september 1999 is vermeld, zijn wij van oordeel dat dient te worden uitgegaan van uw verklaring van 29 december 1998.
Uw verklaring van 6 januari 1999 is afgegeven met als achtergrond de vrees dat het inwinnen van informatie door een medewerker van de opsporingsdienst bij uw opdrachtgevers funest zou zijn voor uw onderneming, in het bijzonder gelet op de branche waarin u werkzaam bent.
In de verklaring van 29 december 1998 geeft u aan dat de uren die op de werkbriefjes staan in overeenstemming zijn met de daadwerkelijk gewerkte uren. Met betrekking tot het opvoeren van de zelfstandigenaftrek over de jaren 1996 en 1997 heeft u aangegeven dat u met deze regeling niet bekend was en dat het invullen van de belastingaangifte door uw accountant werd verzorgd.
Door uw accountant is zowel in het bezwaarschrift als tijdens de hoorzitting medegedeeld dat ten onrechte de zelfstandigenaftrek is opgevoerd.
Door de Belastingdienst is inmiddels met betrekking tot de zelfstandigenaftrek een correctie aangebracht hetgeen heeft geleid tot een naheffing over de jaren 1996 en 1997.
Wij zijn derhalve van oordeel, mede gezien de correctie door de Belastingdienst, dat niet langer dient te worden uitgegaan van een werkweek als zelfstandige van 1225 uren : 52 weken = 23,55 uren per week, maar dat dient te worden uitgegaan van de door u op de werkbriefjes opgegeven gewerkte uren.
(...)
Gelet op hetgeen hiervoor is vermeld is besloten uw bezwaar gegrond te verklaren".
4.3. Tot de stukken van geding behoren, voorzover voor de beoordeling van de aanvraag van belang:
a. een verklaring van de aanvrager van 29 december 1998, afgelegd tegenover een opsporingsambtenaar. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:
"U toonde mij zojuist werkbriefjes ingevolge de Werkloosheidswet betreffende de periode van 1 januari 1996 tot en met 6 april 1997. (...) Ik vermeldde op die briefjes nog steeds werkloos te zijn. Verder vermeldde ik op die werkbriefjes ingaande oktober 1995 t/m mei 1997 steeds een aantal uren per week gewerkt te hebben in mijn eigen onderneming.
U confronteert mij met de door u van de belastingdienst ondernemingen Tilburg ontvangen gegevens betreffende mijn aangifte loonbelasting over de jaren 1995, 1996 en 1997 en vraagt mij of ik deze naar waarheid heb ingediend.
Het klopt dat ik over 1996 en 1997 om de zgn. zelfstandigenaftrek bij de belastingdienst te
Tilburg heb verzocht en dat deze aan mij werd toegekend. Ik wist niet dat ik, om voor deze aftrekpost in aanmerking te komen, tenminste 1225 uur per jaar besteed moest hebben aan het feitelijk drijven van mijn onderneming. De betreffende belastingformulieren zijn door mijn accountant ingevuld; ik heb daar namelijk onvoldoende verstand van.
U confronteert mij met het feit dat de zelfstandigenaftrek impliceert dat ik gemiddeld een 23 uur per week in mijn onderneming werk.
Ik wil daar het volgende over verklaren:
Zoals ik al eerder heb verteld, zijn de uren die op de werkbriefjes door mij vermeld staan correct; ik wil daar ook niet verder over verklaren. Ik kan echter niet met een eigen administratie aanvoeren wat mijn werkelijk aantal gewerkte uren per week zijn.(...)
Ik blijf erbij dat ik mijn werkbriefjes over de jaren 1995, 1996 en 1997 juist heb ingevuld. Ik heb het juiste aantal gewerkte uren op de werkbriefjes vermeld. Ik ontken dan ook mij schuldig gemaakt te hebben aan een strafbaar feit. Ik blijf erbij dat ik de juiste door mij gewerkte uren op mijn werkbriefjes vermeldde. Ik wist namelijk dat ik alle door mij gewerkte uren als zelfstandige op de werkbriefjes als zelfstandige diende te vermelden. Dat was mij door het GAK verteld.
U confronteert mij met de facturering van mijn bedrijf over de jaren 1995, 1996 en 1997 en wijst mij op het feit dat over deze periode uit de facturering blijkt dat ik toch 23 uur per week aan mijn zaak besteed moet hebben over 1996 en 1997, dit gespiegeld aan de zgn branchegegevens en de door mij aangevraagde zelfstandigenaftrek. Dit gezien de urendeclaraties en de facturering.
Ik heb daar niets over te verklaren".
b. een verklaring van de aanvrager van 6 januari 1999, afgelegd tegenover dezelfde opsporingsambtenaar. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:
"U confronteert mij met het feit dat de zelfstandigenaftrek impliceert dat ik gemiddeld een 23 uur per week in mijn onderneming werk.
Ik wil daar het volgende over verklaren:
De uren door mij vermeld op de werkbriefjes over de jaren 1996 en 1997 zijn inderdaad niet correct; de zelfstandigenaftrek die ik heb aangevraagd bij de fiscus is wel correct. Het klopt inderdaad dat ik gemiddeld 23,5 uur per week vanaf week 1 1996 t/m week 14 1997 heb gewerkt met mijn firma.
(...)
U confronteert mij met de facturering van mijn bedrijf over de jaren 1995, 1996 en 1997 en wijst mij op het feit dat over deze periode uit de facturering blijkt dat ik toch 23 uur per week aan mijn zaak besteed moet hebben over 1996 en 1997, dit gespiegeld aan de zgn branchegegevens en de door mij aangevraagde zelfstandigenaftrek. Dit gezien de urendeclaraties en de facturering.
Nogmaals, ik ben met deze conclusie het wel eens".
c. een schrijven van de aanvrager en diens zakenpartner aan Gak Nederland BV van 27 januari 1999. Dit schrijven houdt onder meer het volgende in:
"Medio 1995 zijn wij een beveiligingsbedrijf begonnen met gedeeltelijk behoud van uitkering. Deze uitkering was voor ons van essentieel belang omdat wij zeker in de beginperiode geen inkomsten uit ons bedrijf konden halen vanwege te weinig omzet (startend bedrijf). Dit is de reden dat wij minder uren op de werkbriefjes van het GAK hebben opgegeven.
(...)
Wij realiseren ons het GAK benadeeld te hebben en zijn bereid om het door ons teveel ontvangen bedrag terug te betalen".
4.4. De aanvraag houdt niets in wat kan worden aangemerkt als een beroep op een omstandigheid als hiervoor onder 4.1 vermeld. Als zodanig kan niet dienen de beslissing als hiervoor onder 4.2 weergegeven.
4.5.1. Uit de beslissing van het Lisv kan immers slechts blijken van een andere waardering van het bewijsmateriaal dat ook de Politierechter ter beschikking stond, te weten de hiervoren onder 4.3 sub a en b weergegeven verklaringen van de aanvrager. Daarbij verdient opmerking dat niet blijkt dat het Lisv het hiervoren onder 4.3 sub c weergegeven schrijven heeft betrokken in zijn beoordeling van het bezwaarschrift, zodat aangenomen moet worden dat zulks niet is geschied.
4.5.2. Evenmin leveren de vaststellingen door het Lisv inzake de ten onrechte opgevoerde en teruggevorderde zelfstandigenaftrek over de jaren 1996 en 1997 grond voor herziening op. Deze vaststellingen zijn immers niet onverenigbaar met de bewezenverklaring, inhoudende dat de aanvrager in de periode van 12 januari 1996 tot en met 4 april 1997 (met het oog op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet) valselijk werkbriefjes heeft opgemaakt door daarop niet al de door hem als zelfstandige verrichte werkzaamheden en/of gewerkte uren en/of ontvangen inkomsten te vermelden.
4.6. Voorzover in de aanvraag wordt gesteld dat het aangevoerde had dienen te leiden tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling, wordt klaarblijkelijk gedoeld op de oplegging van een minder zware straf. Onder "eene minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid onder 2°, Sv moet echter worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt en niet de bepaling door de rechter van een minder zware straf (vgl. HR 3 oktober 1995, DD 96.044). Ook in zoverre bevat de aanvraag dus geen grond voor herziening.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat de aanvraag ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren
F.H. Koster, G.J.M. Corstens, A.M.J. van Buchem-Spapens en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 6 februari 2001.