ECLI:NL:HR:2001:AA9765
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- W.H. Heemskerk
- H.A.M. Aaftink
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ongerechtvaardigde verrijking en beëindiging huisartsenpraktijk
In deze zaak heeft eiser tot cassatie, een huisarts met een doktersapotheek, verweerster in cassatie, een apotheker, gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht. Eiser vorderde een betaling van ƒ 91.662,09, vermeerderd met wettelijke rente, omdat hij meende dat verweerster ongerechtvaardigd was verrijkt door de kosteloze overgang van zijn patiëntenbestand naar haar apotheek. De Rechtbank wees de vordering af, en het Gerechtshof te Amsterdam bekrachtigde dit vonnis. Eiser ging in cassatie tegen het arrest van het Hof.
De Hoge Raad oordeelde dat de beëindiging van de apotheek van eiser en het verlies van het recht op vergoeding voor de mogelijke waarde van de apotheek het gevolg waren van het feit dat eiser zijn praktijk als huisarts neerlegde. De Hoge Raad stelde vast dat verweerster vrij was om zich als apotheker in de gemeente te vestigen zonder verplicht te zijn de apotheek van eiser over te nemen. Eiser had rekening moeten houden met de mogelijkheid van de vestiging van een apotheker in zijn gemeente, wat leidde tot het verlies van zijn doktersapotheek.
De Hoge Raad verwierp het beroep van eiser en oordeelde dat er geen sprake was van ongerechtvaardigde verrijking. De kosten van het geding in cassatie werden aan eiser opgelegd, begroot op ƒ 1.952,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken op 2 februari 2001.