ECLI:NL:HR:2001:AA9631

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36033
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de definitie van openbare weg

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die op 23 maart 2000 werd gedaan in verband met een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting. De naheffingsaanslag betrof een bedrag van f 1.826,-- voor het motorrijtuig met kenteken AA-00-AA, berekend over de periode van 20 april 1997 tot en met 7 april 1998, met daarbij een boete van honderd procent van dat bedrag. Na bezwaar van de belanghebbende heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof, dat de uitspraken van de Inspecteur bevestigde.

In cassatie heeft de Hoge Raad de klachten van belanghebbende beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die zich richtten tegen het oordeel van het Hof over de definitie van de openbare weg gegrond waren. De Hoge Raad stelde vast dat het gazon aan het a-plein niet volledig kan worden gerekend tot de berm of zijkant van een weg, en dat het enkele feit dat de auto op gemeentelijk eigendom stond, niet betekent dat er gebruik van de weg werd gemaakt. Dit leidde tot de conclusie dat het oordeel van het Hof blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, en werd bepaald dat het griffierecht aan belanghebbende vergoed moest worden. De uitspraak van de Hoge Raad werd openbaar uitgesproken op 24 januari 2001.

Uitspraak

Nr. 36033
24 januari 2001
YS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 23 maart 2000, nr. 98/3935, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het motorrijtuig met kenteken AA-00-AA een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, berekend over het tijdvak 20 april 1997 tot en met 7 april 1998, ten bedrage van f 1.826,-- alsmede een boete van honderd percent van dat bedrag. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraken heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Voorzover de klachten zich richten tegen het oordeel van het Hof dat het gazon aan het a-plein onderdeel uitmaakt van de openbare weg, zijn zij gegrond. Vooropgesteld moet worden dat tot het begrip weg als bedoeld in artikel 35, lid 1, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 mede wordt gerekend de tot de elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg behorende bermen of zijkanten. Een gazon kan echter niet in zijn geheel tot een berm of een zijkant van een weg worden gerekend. Voorts volgt uit de enkele omstandigheid dat de onderhavige auto stond op een plaats die bij de gemeente in eigendom en in onderhoud was, niet dat met deze auto van de weg gebruik werd gemaakt. ’s Hofs oordeel geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.2. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3. Het hiervóór in 3.1 overwogene brengt mee dat ’s Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van het Hof;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest;
gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 160,--;
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 710,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en P. Lourens in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2001.