ECLI:NL:HR:2001:AA9627

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35779
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.H. Beukenhorst
  • P.J. van Amersfoort
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over proceskosten in belastingzaak en bewijslast bij aftrekbare kosten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 september 1999. De zaak betreft een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen van f 43.234 had. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur deze ambtshalve verminderd, maar het Hof heeft de aanslag gehandhaafd zoals deze was verminderd.

Belanghebbende heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij de Staatssecretaris van Financiën zich gedeeltelijk refereerde aan het oordeel van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, met name de verdeling van de bewijslast en de proceskosten. Het Hof had geoordeeld dat belanghebbende niet had aangetoond dat hij meer aftrekbare kosten had gemaakt dan het forfaitaire bedrag van f 2.507. De Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet in cassatie kon worden getoetst, omdat het berustte op de waardering van bewijsmiddelen door het Hof.

Daarnaast heeft de Hoge Raad het oordeel van het Hof over de proceskosten beoordeeld. Het Hof had geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, maar de Hoge Raad oordeelde dat, gezien de omstandigheden van de zaak, de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie moest worden veroordeeld. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, maar uitsluitend ten aanzien van de beslissing omtrent de proceskosten, en heeft de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand aan belanghebbende. De uitspraak van de Hoge Raad biedt belangrijke inzichten in de toepassing van proceskostenregelingen in belastingzaken.

Uitspraak

Nr. 35779
24 januari 2001
YS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 september 1999, nr. 98/05053, betreffende na te melden aan hem voor het jaar 1996 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 43.234, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Hangende het beroep heeft de Inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd.
Het Hof heeft de uitspraak vernietigd en de aanslag gehandhaafd zoals deze ambtshalve is verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij verweerschrift zich gedeeltelijk gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. ’s Hofs oordeel dat belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, niet heeft doen blijken dat hij meer aftrekbare kosten heeft gemaakt dan het forfaitaire bedrag van f 2.507 kan, als berustende op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen, in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het geeft geen blijk van een onjuiste verdeling van de bewijslast en is niet onbegrijpelijk. De tegen dit oordeel gerichte klacht faalt derhalve.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. In cassatie wordt dit oordeel bestreden met de klacht dat het Hof, na de Inspecteur in het ongelijk te hebben gesteld, deze had moeten veroordelen in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand van belanghebbende.
Gelijk de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 12 maart 1997, nr. 30828, BNB 1997/201, in welk arrest het gerechtshof evenals in het onderhavige geval de aanslag had gehandhaafd zoals deze ambtshalve was verminderd, geldt dienaangaande het volgende. Bij de toepassing van genoemd artikel heeft als hoofdregel te gelden dat, indien een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, zijn wederpartij in de kosten van het geding wordt veroordeeld. Met deze hoofdregel en de in het Besluit proceskosten fiscale procedures opgenomen forfaitaire regeling voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand strookt het om in het geval dat een belanghebbende die vertegenwoordigd wordt door een beroepsmatig rechtsbijstand verlenende gemachtigde gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, de wederpartij in die, geen nadere opgaven behoevende, kosten te veroordelen tenzij het oordeel gerechtvaardigd is dat daarop geen aanspraak wordt gemaakt.
De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding geven geen aanleiding voor de veronderstelling dat voor het Hof geen aanspraak werd gemaakt op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, zodat in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat daarop wel aanspraak werd gemaakt. De klacht is derhalve gegrond. De uitspraak van het Hof kan, wat betreft de proceskosten, niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend ten aanzien van de beslissing omtrent de proceskosten,
- gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 160,
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 710 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1775 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.H. Beukenhorst als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2001.