ECLI:NL:HR:2001:AA9397

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35974
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • G.J. Zuurmond
  • A.E. de Moor
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over teruggaaf omzetbelasting en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de fiscale eenheid X B.V. c.s. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 25 januari 2000, betreffende de teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak oktober 1997. De belanghebbende had over dit tijdvak op aangifte een bedrag van ƒ 29.527,-- voldaan en verzocht om teruggaaf van ƒ 28.521,--. De Inspecteur heeft echter besloten geen teruggaaf te verlenen, waarop de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarna de belanghebbende cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de klachten van de belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof behandeld. De klachten die nadere gegevens verschaffen voor het beroep op het gelijkheidsbeginsel zijn verworpen, omdat deze gegevens niet eerder waren aangevoerd en een onderzoek van feitelijke aard vereisen, wat niet mogelijk is in cassatie. De overige klachten konden evenmin tot cassatie leiden, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep ongegrond verklaard. Dit arrest is op 10 januari 2001 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, A.E. de Moor, D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Nr. 35974
10 januari 2001
gewezen op het beroep in cassatie van de fiscale eenheid X B.V. c.s. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 25 januari 2000, nr.98/01272, betreffende het bedrag dat door haar als omzetbelasting op aangifte is voldaan over het tijdvak oktober 1997.
1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof
Belanghebbende heeft over voormeld tijdvak op aangifte voldaan een bedrag van ƒ 29.527,--. Zij heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt bij de Inspecteur en verzocht om teruggaaf van een bedrag van ƒ 28.521,--, waarna de Inspecteur bij uitspraak heeft besloten geen teruggaaf te verlenen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Voorzover de klachten nadere gegevens verschaffen voor belanghebbendes door het Hof verworpen beroep op het gelijkheidsbeginsel, falen zij, aangezien deze gegevens, die niet eerder werden aangevoerd, een onderzoek van feitelijke aard zouden vergen, waarvoor de cassatieprocedure niet de mogelijkheid biedt.
3.2. De klachten kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is op 10 januari 2001 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, A.E. de Moor, D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.