ECLI:NL:HR:2001:AA9390

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34977
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • G.J. Zuurmond
  • A.E. de Moor
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en vrijstelling van diensten bij fusie

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de fiscale eenheid X N.V. c.s. te Utrecht tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin een naheffingsaanslag in de omzetbelasting werd opgelegd over het tijdvak 1990 tot en met 1994. De naheffingsaanslag, die aanvankelijk was vastgesteld op een bedrag van f 4.429.926,-- aan enkelvoudige belasting, werd door de Inspecteur verminderd na bezwaar. Het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarop belanghebbende in cassatie ging.

De Hoge Raad oordeelde dat de dienst van Morgan, die bijstand verleende bij de fusie tussen belanghebbende en een andere partij, niet vrijgesteld was van omzetbelasting. Het Hof had geoordeeld dat de werkzaamheden van Morgan niet konden worden aangemerkt als bemiddeling bij de aankoop en verkoop van aandelen, en dat de werkzaamheden meer gericht waren op de voorbereiding en advisering met betrekking tot de fusie. De Hoge Raad volgde het oordeel van het Hof en concludeerde dat de door Morgan verrichte diensten buiten het bereik van de vrijstelling vielen zoals neergelegd in de Wet op de omzetbelasting 1968 en de Zesde richtlijn.

De Hoge Raad verwerpt het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is op 10 januari 2001 vastgesteld door de vice-president en vier raadsheren, en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
D e r d e K a m e r
Nr. 34977
10 januari 2001
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de fiscale eenheid X N.V. c.s. te Utrecht tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 november 1998, nr. P96/1939, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1990 tot en met 1994 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot f 4.429.926,-- aan enkelvoudige belasting.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep ongegrond heeft verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal J.W. van den Berge heeft op 23 juni 2000 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel van cassatie
3.1. In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten, vermeld in onderdeel 2 van de uitspraak van het Hof.
3.2. Het Hof heeft, in cassatie onbestreden, geoordeeld dat de dienst van Morgan - ten aanzien van welke dienst tussen partijen voor het Hof niet in geschil was dat deze in Nederland was verricht - erin bestond belanghebbende bijstand te verlenen bij het tot stand brengen van de fusie tussen belanghebbende en A en dat Morgan in dat kader in opdracht van belanghebbende onderzoeken en analyses heeft verricht omtrent een aantal relevante aspecten van een eventuele fusie, de onderhandelingen in dit kader heeft begeleid en ten slotte een verklaring heeft verstrekt omtrent de aanvaardbaarheid van de financiële voorwaarden van de tussen belanghebbende en A te sluiten overeenkomsten.
Met betrekking tot de vraag of deze dienst is vrijgesteld van omzetbelasting op grond van artikel 11, lid 1, aanhef en letter i, onder 2°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 c.q. artikel 13,B, aanhef en letter d, onder 5, van de Zesde richtlijn, heeft het Hof geoordeeld dat de in het kader van de dienst van Morgan verrichte werkzaamheden niet zijn aan te merken als de bemiddeling bij de aankoop en de verkoop van aandelen c.q. deelnemingen. Het middel dat betoogt dat de hierboven omschreven dienst wel valt onder de in voormelde bepalingen neergelegde vrijstelling, faalt. Uit de door het Hof gegeven omschrijving volgt dat het gaat om een dienst in het kader van de voorbereiding van en de advisering met het oog op de besluitvorming inzake het al dan niet aangaan van een fusie en de wijze waarop die fusie haar beslag zou dienen te krijgen. Op de gronden, genoemd in onderdeel 3.4 van de conclusie van de Advocaat-Generaal en in de onderdelen 3.3 tot en met 3.6 van de bijlage bij die conclusie, is redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar dat een zodanige dienst buiten het bereik van evenbedoelde vrijstelling valt.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 10 januari 2001 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, A.E. de Moor, D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.