ECLI:NL:HR:2001:AA9370
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van een uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage inzake overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot lichamelijk letsel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 januari 2001 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld voor het toebrengen van lichamelijk letsel aan een ander, in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het Gerechtshof had de verdachte een geldboete opgelegd en hem ontzegd motorrijtuigen te besturen. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. A.J.M. Bommer. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard voor het derde middel, dat de uitspraak zou moeten worden vernietigd op basis van het eerste en vijfde middel, en dat de overige middelen verworpen zouden moeten worden.
De Hoge Raad oordeelde dat de behandeling van de zaak niet binnen een redelijke termijn had plaatsgevonden, zoals vereist door artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit leidde tot de conclusie dat het eerste middel gegrond was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de overschrijding van de redelijke termijn in de beoordeling van de nieuwe uitspraak door het Gerechtshof in acht genomen moet worden.
De zaak betreft belangrijke juridische overwegingen met betrekking tot de redelijke termijn in strafzaken en de toepassing van de Wegenverkeerswet, waarbij de Hoge Raad de noodzaak van zorgvuldige bewijsvoering en de betekenis van lichamelijk letsel in het kader van verkeersdelicten onderstreept.