ECLI:NL:HR:2001:AA9314
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- W.H. Heemskerk
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savorin Lohman
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Vernietiging koopovereenkomst en bewijsvoering in faillissement
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 januari 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een geschil tussen de curator van [A] B.V. en Brooke Holland Incorporated. De curator had Brooke gedagvaard voor de Rechtbank te Zutphen, waarbij hij primair vorderde dat de koopovereenkomst van januari 1994, gesloten tussen [A] B.V. en Brooke, zou worden vernietigd. De curator stelde dat de koopovereenkomst was vernietigd door een buitengerechtelijke verklaring van 29 augustus 1995. De Rechtbank heeft de koopovereenkomst ontbonden, maar dit vonnis werd door het Gerechtshof te Arnhem bekrachtigd. Brooke heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat Brooke geen bewijs kon ontlenen aan de in de akte opgenomen finale kwijting. De Hoge Raad benadrukte dat volgens artikel 184 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een authentieke of onderhandse akte dwingend bewijs oplevert van de waarheid van de verklaring van een partij. Het Hof had onvoldoende gemotiveerd waarom aan de omstandigheid dat Brooke geen betalingsbewijzen had overgelegd, betekenis moest worden gehecht in het kader van het door de curator te leveren tegenbewijs. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak ter verdere behandeling naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de bewijsvoering in faillissementzaken, vooral met betrekking tot de dwingende bewijskracht van akten en de rol van de curator in het leveren van tegenbewijs. De Hoge Raad veroordeelde de curator in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Brooke waren begroot op ƒ 719,64 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.