Uitspraak
[woonplaats].
4 april 2000.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen de beslissing van de Kantonrechter te Lelystad, die op 31 maart 1999 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het overschrijden van de maximumsnelheid op wegen buiten de bebouwde kom, zoals vastgelegd in artikel 21.a van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990). De overtreding vond plaats op 19 maart 1998 om 14:56 uur op de Nijkerkerweg te Zeewolde, waarbij de betrokkene met een motorvoertuig werd geflitst door een radarsnelheidscontrolemeter.
De Hoge Raad oordeelt dat de Kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de betrokkene, ondanks de aangevoerde bijzondere omstandigheden, had moeten begrijpen dat zij zich op een 'andere weg' bevond, waar een maximumsnelheid van 80 km per uur gold. Dit oordeel is niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gevend en niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad wijst erop dat de wegen buiten de bebouwde kom die niet met de borden G1 of G3 zijn aangeduid, als 'andere wegen' worden aangemerkt volgens de wet.
Daarnaast verwerpt de Hoge Raad het verweer van de betrokkene dat zij ten onrechte niet is staande gehouden. Het is algemeen bekend dat bij radarsnelheidsmetingen, zoals in deze zaak, er geen reële mogelijkheid bestaat om de bestuurder staande te houden. De Hoge Raad concludeert dat er geen gronden zijn om de bestreden beslissing te vernietigen en verwerpt het beroep.