ECLI:NL:HR:2000:ZD1700

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 januari 2000
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
113.115
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J. Davids
  • A. Aaftink
  • M. van Buchem-Spapens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving en diefstal met geweld

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 januari 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder door de Arrondissementsrechtbank te Breda veroordeeld voor medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving en diefstal met geweld. De verdachte verbleef in de woning waar het slachtoffer tegen haar wil werd vastgehouden. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte, die ervan uitging dat er steeds iemand bij het slachtoffer moest blijven, in de woonkamer aanwezig was terwijl het slachtoffer ook in die ruimte verbleef. Na het vertrek van twee medeverdachten bleef de verdachte samen met twee anderen in de woning achter, terwijl het slachtoffer vastgebonden in de slaapkamer lag. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de verdachte niet had gedistantieerd van de gedragingen van zijn mededaders en dat hij bewust had samengewerkt aan het voortduren van de vrijheidsberoving. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was en dat er geen grond was voor cassatie. Het beroep werd verworpen.

Uitspraak

11 januari 2000
Strafkamer
nr. 113.115
AB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 januari 1999 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, zonder bekende woon – of verblijfplaats hier te lande, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Oosterhoek" te Grave.
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 29 juni 1998 - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden" en 3., 4. en 5. telkens opleverende: "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf.
1.2. Het verkorte arrest, en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365
a, tweede lid, Sv, voorzover betrekking hebbende op het onder 1 bewezenverklaarde feit, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr G. Spong, advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur met een middel van cassatie ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3 . Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit sprake was van medeplegen.
3.2. Het Hof heeft een namens de verdachte gevoerd verweer, strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit, samengevat en verworpen, als is weergegeven op blz. 3 van het verkorte arrest.
3.3. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat:
- de verdachte in de woning verbleef waar het slachtoffer, naar verdachte wist tegen haar wil, werd vastgehouden;
- de verdachte, die ervan uit ging dat er steeds iemand bij het slachtoffer in de buurt moest blijven, steeds in de woonkamer was en dat het slachtoffer ook in de woonkamer heeft gezeten en
- de verdachte, toen twee medeverdachten de woning hadden verlaten, samen met twee anderen in de woning achterbleef, terwijl het slachtoffer vastgebonden in de slaapkamer op het bed lag.
3.4. Op grond van het vorenoverwogene en in aanmerking genomen dat de verdachte zich niet heeft gedistantieerd van de gedragingen van de anderen, is 's Hofs, niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gevende, oordeel dat de verdachte aldus heeft bijgedragen en met zijn mededaders bewust heeft samengewerkt aan het doen voortduren van de vrijheidsberoving, waardoor gesproken moet worden van medeplegen, niet onbegrijpelijk. Voor een verdergaande toetsing is in cassatie geen plaats.
3.5. Het middel faalt dus.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Davids als voorzitter, en de raadsheren Aaftink en Van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend griffier Hennekam, en uitgesproken op
11 januari 2000.