ECLI:NL:HR:2000:ZD1671

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 januari 2000
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
112.067P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Haak
  • A. Corstens
  • M. Orie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming uit verkoop van hennep en de betrouwbaarheid van bewijsstukken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 januari 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, specifiek in het kader van de verkoop van hennep. De veroordeelde was verplicht gesteld tot betaling van een bedrag van twintigduizend gulden, subsidiair éénhonderdtwintig dagen hechtenis. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. R. Zilver, advocaat te Wijk bij Duurstede.

De kern van het cassatiemiddel was de klacht dat het Hof zonder nadere motivering een berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bewijsmiddel had gebruikt. Deze berekening was gebaseerd op inbeslaggenomen kasboeken en aanvullende notities, waarvan de betrouwbaarheid ter terechtzitting uitdrukkelijk was betwist. De Hoge Raad overwoog dat het aan de feitenrechter is om, binnen de wettelijke grenzen, te bepalen welk bewijsmateriaal hij als betrouwbaar beschouwt voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing van de feitenrechter behoeft in principe geen motivering, tenzij er bijzondere gevallen zijn, wat hier niet aan de orde was.

De Hoge Raad concludeerde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien geen van de middelen tot cassatie konden leiden en er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak, werd het beroep verworpen. De uitspraak werd gedaan door de vice-president H. Haak, met de raadsheren A. Corstens en M. Orie, in aanwezigheid van griffier Bakker.

Uitspraak

4 januari 2000
Strafkamer
Nr. 112.067 P
AB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 6 oktober 1998 op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te
[plaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep — met vernietiging van een beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 18 februari 1997 — de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van twintigduizend gulden, subsidiair éénhonderdtwintig dagen hechtenis.
1.2. De bestreden uitspraak is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr R. Zilver, advocaat te Wijk bij Duurstede, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof zonder nadere motivering als bewijsmiddel een in een proces-verbaal van politie vervatte berekening van het wederrechtelijk verkregen oordeel heeft gebruikt, welke berekening is gebaseerd op de inbeslaggenomen kasboeken en aanvullende notities, terwijl de betrouwbaarheid van deze kasboeken en notities ter terechtzitting uitdrukkelijk is betwist.
3.2. In beginsel is het voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare bewijsmateriaal datgene tot het bewijs van de schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel te bezigen dat hem uit een oogpunt van betrouwbaarheid dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat hij daarvoor van geen waarde acht. Deze beslissing behoeft geen motivering, behoudens bijzondere gevallen waarvan hier geen sprake is. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101
aRO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Corstens en Orie, in bijzijn van de griffier Bakker, en uitgesproken op
4 januari 2000.