ECLI:NL:HR:2000:AB0422
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en recht van opstal
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 7 juli 1999, betreffende de hem voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 52.156,--. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur deze gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld en daarbij twee middelen van cassatie voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
De vader van belanghebbende was directeur en enig aandeelhouder van een besloten vennootschap (de BV). Bij notariële akte van 31 december 1990 verleende de vader aan de BV een recht van opstal op een stuk grond, waarop de BV een bedrijfshal heeft gesticht. In de akte is opgenomen dat bij het eindigen van het recht van opstal, de eigenaar van rechtswege in de eigendom van de bedrijfshal treedt, met een verplichting om aan de opstalhouder een bedrag te betalen gelijk aan het door de opstalhouder geïnvesteerde bedrag, verminderd met een percentage voor ieder jaar dat het opstalrecht heeft voortgeduurd.
In december 1992 heeft belanghebbende van zijn vader alle aandelen in de BV gekocht en de economische eigendom van de grond verworven, waarbij alle rechten en verplichtingen inzake het recht van opstal op belanghebbende zijn overgegaan. Het Hof oordeelde dat belanghebbende de afschrijvingskosten van de opstal niet ten laste van zijn inkomen kan brengen, nu deze voor hem geen bron van inkomen zijn. Dit oordeel werd door de Hoge Raad niet als onjuist of onbegrijpelijk beschouwd. De middelen van cassatie falen derhalve.
De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwerpt het beroep. Dit arrest is op 8 november 2000 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.