ECLI:NL:HR:2000:AA9440
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Roelvink
- A. Herrmann
- M. van der Putt-Lauwers
- F. Fleers
- H. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstandsverlening door de Gemeente Amsterdam
In deze zaak heeft de Gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.M.M. van der Grinten, een verzoek ingediend tot terugvordering van bijstandsverlening aan verzoekster, die in Spanje woonde. Het verzoekschrift werd op 29 augustus 1996 ingediend bij het Kantongerecht te Amsterdam, waarin de Gemeente verzocht om vast te stellen dat verzoekster een bedrag van ƒ 35.253,-- aan hen verschuldigd was. Dit bedrag was gerelateerd aan bijstandsverlening die was verstrekt in de periode van 1 september 1991 tot en met 30 april 1993. Verzoekster heeft het verzoek bestreden, met als argument dat er geen rechtsgeldig terugvorderingsbesluit was genomen, omdat het besluit niet aan haar was toegezonden en niet met redenen was omkleed.
De Kantonrechter heeft na een tussenbeschikking op 10 juli 1997, waarin verzoekster een bewijsopdracht kreeg, bij eindbeschikking op 11 februari 1998 het verzoek van de Gemeente toegewezen. Verzoekster ging in hoger beroep bij de Rechtbank te Amsterdam, die op 31 maart 1999 het beroep afwees en de eerdere beschikkingen bevestigde. Hierop heeft verzoekster cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de geldigheid van het besluit van de Gemeente tot terugvordering moet worden beoordeeld aan de hand van de oude Algemene Bijstandswet (ABW), aangezien het besluit was genomen voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet. De Hoge Raad oordeelde dat de Kantonrechter en de Rechtbank terecht hadden geoordeeld dat voldoende bewijs was geleverd dat een besluit tot terugvordering was genomen. De Hoge Raad verwierp het beroep van verzoekster, waarbij werd vastgesteld dat de klachten in de overige middelen ook niet tot cassatie konden leiden.