ECLI:NL:HR:2000:AA9373
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- G.J.M. Corstens
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen arrest Gerechtshof Amsterdam inzake Opiumwet en redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 8 maart 1999 werd uitgesproken. De verdachte, geboren in Israël in 1958 en destijds gedetineerd in het Huis van Bewaring 'Demersluis' te Amsterdam, was veroordeeld voor meerdere feiten die verband hielden met de Opiumwet. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld op basis van de vraag of de behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, zoals vereist door artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad constateerde dat er een tijdsverloop van meer dan tien maanden was tussen het instellen van het cassatieberoep en de ontvangst van de stukken bij de Hoge Raad, zonder dat bijzondere omstandigheden dit tijdsverloop rechtvaardigden. Dit leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn was overschreden, wat de Hoge Raad aanleiding gaf om de opgelegde straf te verminderen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze naar vier jaar en negen maanden. Het beroep van de verdachte werd voor het overige verworpen. De Procureur-Generaal had ook een voorwaardelijk beroep ingesteld, dat niet aan de orde kwam omdat de Hoge Raad de bestreden uitspraak enkel op basis van de strafvermindering vernietigde.