ECLI:NL:HR:2000:AA9144

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C99/126HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over recuperatie van vazen en de verplichtingen van de opdrachtnemer

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van het Verenigd Koninkrijk, verweerster gedagvaard voor de Rechtbank te Leeuwarden, waarbij hij vorderingen heeft ingesteld met betrekking tot de recuperatie van vazen. Eiser vorderde primair een bedrag van ƒ 121.115,70, dat bestond uit de koopsom van de vazen en een commissie, en subsidiair een bedrag van ƒ 92.100,-- voor restauratiekosten. De Rechtbank heeft op 6 september 1995 de vorderingen van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden, dat bij eindarrest van 9 december 1998 het vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze arresten.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 22 december 2000 geoordeeld dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn beroep voor zover dit gericht is tegen het tussenarrest van het Gerechtshof van 27 mei 1998. Het arrest van het Gerechtshof van 9 december 1998 is vernietigd, en de zaak is verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Gerechtshof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de stellingen van eiser niet voldoende waren voor toewijzing van zijn vordering. De Hoge Raad heeft verweerster in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

De zaak betreft de verplichtingen van de opdrachtnemer bij recuperatie van goederen en de vraag of eiser voldoende duidelijkheid heeft gegeven over de inhoud van de overeenkomst. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat eiser niet louter opdracht tot volledige recuperatie heeft gegeven, maar tot recuperatie zonder verdere kwalificatie, wat de beoordeling van de zaak beïnvloedt.

Uitspraak

22 december 2000
Eerste Kamer
Nr. C99/126HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats], Verenigd Koninkrijk,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.G. Castermans,
t e g e n
[Verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 15 december 1993 verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - gedagvaard voor de Rechtbank te Leeuwarden en, na vermeerdering van eis, gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair: [verweerster] te veroordelen aan [eiser] te voldoen een bedrag van ƒ 121.115,70 (zijnde de koopsom van de vazen en de 20% commissie die [eiser] over de koopprijs zou ontvangen van zijn opdrachtgever), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
subsidiair: een bedrag van ƒ 92.100,-- (zijnde de restauratiekosten van de lotnummers 43, 61 en 63 en de koopsom en commissie van de lotnummers 68, 543, 666 en 673), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
primair en subsidiair: de kosten van de door [eiser] in het kader van de procedure reeds ingeschakelde en nog in te schakelen deskundigen.
[Verweerster] heeft de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 6 september 1995 [eiser] zijn vorderingen ontzegd.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden.
Bij tussenarrest van 27 mei 1998 heeft het Hof [eiser] in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten omtrent hetgeen is neergelegd in de rechtsoverwegingen 8 tot en met 10 en iedere verdere beslissing aangehouden.
Nadat partijen een akte en antwoordakte hadden genomen heeft het Hof bij eindarrest van 9 december 1998 het vonnis van de Rechtbank van 6 september 1995 bekrachtigd.
De arresten van het Hof van 27 mei 1998 en 9 december 1998 zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de twee voormelde arresten van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerster] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door haar advocaat alsmede door mr. Tjong Tjin Tai, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda strekt tot vernietiging van de bestreden arresten van het Gerechtshof te Leeuwarden en tot verwijzing van de zaak naar een ander Gerechtshof ter verder behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De Hoge Raad gaat uit van de feiten zoals die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda onder 2.
3.2.1 [Eiser] heeft in dit geding gesteld, samengevat weergegeven, dat hij aan [verweerster] opdracht heeft gegeven de in dit geding bedoelde vazen te recupereren. [Eiser] heeft de uit deze opdracht voor [verweerster] voortspruitende verbintenis aangemerkt als een “inspanningsverbintenis”. Voorts heeft [eiser] gesteld dat [verweerster] de werkzaamheden die zij op zich had genomen, ondeugdelijk heeft uitgevoerd waardoor de vazen zijn beschadigd. Onder: “recuperatie” wordt door partijen verstaan: werkzaamheden die ertoe strekken, onder meer vazen zoals in dit geding bedoeld schoon te maken en op te knappen.
3.2.2 De vordering van [eiser] strekt tot veroordeling van [verweerster] tot vergoeding van de schade die [eiser] als gevolg van de door hem gestelde beschadiging van de vazen heeft geleden. De Rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Het Hof heeft bij zijn eindarrest het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.
3.3.1 Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen de rov. 5 - 7 van ' Hofs eindarrest. In genoemde rov. 5-7 overweegt het Hof, voortbouwend op zijn voorlopig oordeel in rov. 9 van het tussenarrest, kort samengevat, dat niet is komen vast te staan dat [eiser] aan [verweerster] een opdracht tot volledige recuperatie van de vazen heeft gegeven. Het onderdeel verwijt het Hof dat het aldus heeft miskend dat [eiser] niet louter opdracht tot volledige recuperatie heeft gegeven, maar tot recuperatie zonder verdere kwalificatie.
3.3.2 [Eiser] heeft in hoger beroep bij memorie van grieven onder 8 gesteld:
“Vanzelfsprekend verwachtte [eiser] niet dat de vazen ‘als nieuw’ zouden zijn en haarscheurtjes en slijtage aan de beschildering van de vazen niet langer zichtbaar zouden zijn. De opdracht betrof immers niet volledige restauratie maar recuperatie waarbij niets aan de vazen zou worden toegevoegd. [Eiser] verwachtte enkel, en mocht ook redelijkerwijs verwachten, dat de vazen door de behandeling van [verweersters] zouden zijn gereinigd en weer zouden glanzen als de stukken die hem waren getoond in [verweersters] vitrine bij Christie's. De vazen zouden dan verder gerestaureerd worden door de restauratrice [betrokkene B].”
Bij memorie van grieven onder 22 heeft [eiser] voorts tot uitgangspunt genomen dat [verweerster] ingevolge art. 7:403 BW onder meer de verplichting had om:
“[Eiser] vooraf te informeren of en in hoeverre recuperatie van de vazen mogelijk was, welke werkzaamheden ter uitvoering van de recuperatie zouden worden verricht en de daaraan verbonden risico's.”
3.3.3 De onder 3.3.2 weergegeven stellingen van [eiser] laten geen andere uitleg toe dan dat deze heeft gesteld dat hij opdracht heeft gegeven tot recuperatiewerkzaamheden, niet dat hij opdracht heeft gegeven tot volledige recuperatie. Aldus is 's Hofs oordeel in zijn rov. 5 dat [eiser] heeft gesteld dat de daar bedoelde overeenkomst [verweerster] verplichtte tot het tot stand brengen van een volledige recuperatie van de aangeboden porseleinen objecten onbegrijpelijk.
Onderdeel 1 is derhalve gegrond.
3.4.1 Onderdeel 2 is gericht tegen 's Hofs oordeel in zijn rov. 7 dat [eiser] heeft nagelaten een begin van duidelijkheid te scheppen omtrent de (wijze van) totstandkoming en de inhoud van de overeenkomst. Het onderdeel houdt de klacht in dat het Hof aldus heeft miskend dat sprake kan zijn van een zodanig verschil in conditie van de vazen vóór en nà de recuperatie, dat onafhankelijk van de aard van de recuperatie sprake kan zijn van een tekortkoming.
3.4.2 Het Hof is, naar blijkt uit zijn hiervoor weergegeven rov. 7, van oordeel dat de hiervoor onder 3.3.2 vermelde stellingen van [eiser] onvoldoende zijn om zijn vordering te dragen. [Eiser] had naar 's Hofs oordeel bovendien nog dienen te stellen hoe de overeenkomst tot stand was gekomen en welke verbintenis daaruit voor [verweerster] voortvloeide. Deze oordelen zijn echter niet begrijpelijk omdat zonder nadere motivering niet duidelijk is waarom hetgeen [eiser] wel had gesteld, indien bewezen, niet voldoende is voor toewijzing van zijn vordering.
3.4.3 De hier besproken klacht is derhalve gegrond. De overige klachten van onderdeel 2 en onderdeel 3 behoeven geen behandeling meer.
3.5 Gegrondbevinding van de onderdelen 1 en 2 brengt mee dat 's Hofs eindarrest niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen.
3.6 Nu in cassatie geen middel is aangevoerd tegen 's Hofs tussenarrest, kan [eiser] niet worden ontvangen in zijn cassatieberoep voorzover het tegen het tussenarrest is gericht.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep voorzover het is gericht tegen het arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 27 mei 1998;
vernietigt het arrest van dit Gerechtshof van 9 december 1998;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te Arnhem;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op ƒ 3.201,40 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 22 december 2000.