ECLI:NL:HR:2000:AA9142

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R00/018HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • R. Herrmann
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over terugvordering van ten onrechte ontvangen bijstand door de Gemeente Utrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [verzoeker] en de Gemeente Utrecht. De Gemeente had verzocht om terugbetaling van ten onrechte ontvangen bijstand door [verzoeker] over de periode van 8 mei 1995 tot 1 februari 1997, ter hoogte van ƒ 38.348,98. Het verzoekschrift was op 4 september 1998 ingediend bij het Kantongerecht te Utrecht, waar de Kantonrechter op 6 januari 1999 het verzoek toewijsde. Hiertegen heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Utrecht, die op 8 december 1999 de beschikking van de Kantonrechter bekrachtigde. Vervolgens heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling verwezen naar de conclusie van de Advocaat-Generaal Bakels, die tot verwerping van het beroep strekte. De Hoge Raad oordeelde dat de Kantonrechter bevoegd was om kennis te nemen van het verzoek van de Gemeente, omdat het besluit tot terugvordering was bekendgemaakt vóór 1 juli 1997 en het inleidend verzoekschrift na deze datum was ingediend. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van [verzoeker], die uitgingen van een onjuiste procedure, niet konden slagen.

De Hoge Raad heeft het beroep van [verzoeker] verworpen, waarmee de eerdere beslissingen van de Kantonrechter en de Rechtbank in stand zijn gebleven. Deze uitspraak bevestigt de bevoegdheid van de Kantonrechter in gevallen van terugvordering van bijstandsuitkeringen, afhankelijk van de datum van bekendmaking van het besluit tot terugvordering en de indiening van het verzoekschrift.

Uitspraak

22 december 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R00/018HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J.M. Vervoorn,
t e g e n
DE GEMEENTE UTRECHT, gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.E. Molenaar.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 4 september 1998 ter griffie van het Kantongerecht te Utrecht ingediend verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de Gemeente - zich gewend tot de Kantonrechter aldaar en verzocht vast te stellen, dat verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - aan de Gemeente wegens ten onrechte ontvangen bijstand over de periode van 8 mei 1995 tot 1 februari 1997 een bedrag van ƒ 38.348,98 dient terug te betalen zoals nader in het verzoekschrift omschreven.
[Verzoeker] heeft geen verweerschrift ingediend.
De Kantonrechter heeft bij beschikking van 6 januari 1999 het verzoek toegewezen.
Tegen deze beschikking heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Utrecht. [Verzoeker] heeft verzocht de beschikking van de Kantonrechter van 6 januari 1999 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende het verzoek van de Gemeente tot terugbetaling van ƒ 38.348,98 af te wijzen omdat de Kantonrechter onbevoegd was hiervan kennis te nemen, althans de Gemeente in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoek op grond van het subsidiair in het verzoekschrift in hoger beroepgestelde af te wijzen.
Bij beschikking van 8 december 1999 heeft de Rechtbank de bestreden beschikking bekrachtigd.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Bakels strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 Wat betreft de feiten en het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar punt 1 van de conclusie van de Advocaat-Generaal Bakels en naar het hiervoor onder 1 overwogene.
3.2 Nu in het onderhavige geval het besluit tot terugvordering van ten onrechte aan [verzoeker] verleende bijstand is bekend gemaakt vóór 1 juli 1997 en het inleidend verzoekschrift is ingediend na 30 juni 1997 is ingevolge het bepaalde in art. XVI lid 2 van de Wet van 25 april 1996, Stb. 248 (Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid) de Kantonrechter bevoegd kennis te nemen van het door de Gemeente gedane verzoek. Hierop stuiten de middelen, die ten onrechte ervan uitgaan dat in het onderhavige geval de bestuursrechtelijke procedure had moeten worden gevolgd, af.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 22 december 2000.