ECLI:NL:HR:2000:AA9137

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R00/058HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Kantonrechter bij terugvordering van bijstandslening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een verzoekschrift van de Gemeente Amstelveen. De Gemeente had op 5 augustus 1998 een verzoekschrift ingediend bij de Kantonrechter te Amsterdam, waarin zij vroeg om een bedrag van ƒ 2.834,60 terug te vorderen van de verzoeker, die bijstandsleningen had ontvangen. De Kantonrechter heeft het verzoek op 11 juni 1999 toegewezen, maar de verzoeker ging in hoger beroep bij de Rechtbank te Amsterdam. De Rechtbank bekrachtigde op 8 maart 2000 de beschikking van de Kantonrechter, wat leidde tot het cassatieberoep van de verzoeker.

De Hoge Raad heeft zich in deze zaak geconcentreerd op de vraag of de Kantonrechter bevoegd was om het verzoek tot terugvordering te behandelen. Dit hing af van de datum waarop het besluit tot terugvordering bekend was gemaakt, namelijk vóór of na 1 juli 1997. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank had moeten vaststellen of het besluit tot terugvordering vóór of na deze datum was bekendgemaakt, aangezien dit bepalend was voor de bevoegdheid van de Kantonrechter. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten van de verzoeker gegrond waren, omdat de Rechtbank deze essentiële vraag niet had beoordeeld.

De Hoge Raad heeft de beschikking van de Rechtbank vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in zaken van terugvordering van bijstandsleningen en de rol van de Kantonrechter in dergelijke geschillen.

Uitspraak

22 december 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R00/058HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. W.I. Wisman,
t e g e n
DE GEMEENTE AMSTELVEEN, gevestigd te Amstelveen,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 5 augustus 1998 ter griffie van het Kantongerecht te Amsterdam ingediend verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de Gemeente - zich gewend tot de Kantonrechter aldaar en verzocht te bepalen dat door de Gemeente op verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - ter zake van kosten van bijstand in de vorm van een renteloze geldlening terstond kan worden ingevorderd een totaalbedrag van ƒ 2.834,60.
[Verzoeker] heeft het verzoek bestreden.
De Kantonrechter heeft bij beschikking van 11 juni 1999 het verzoek van de Gemeente geheel toegewezen.
Tegen deze beschikking heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Amsterdam.
Bij beschikking van 8 maart 2000 heeft de Rechtbank de beschikking waarvan beroep bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Langemeijer strekt tot vernietiging van de beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Hof van het ressort.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Wat betreft de feiten en het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar punt 1 van de conclusie van de Advocaat-Generaal Langemeijer.
3.2 In het onderhavige geval is het inleidend verzoekschrift tot terugbetaling van aan [verzoeker] verleende leenbijstand ingediend na 30 juni 1997. Dit brengt mee dat ingevolge het bepaalde in art. XVI lid 2 van de Wet van 25 april 1996, Stb. 248 (Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid) de Kantonrechter bevoegd is kennis te nemen van dat verzoek, indien het besluit tot terugvordering is bekend gemaakt vóór 1 juli 1997. Indien zulk een besluit is bekend gemaakt op of na 1 juli 1997 dan dient de Gemeente de bestuursrechtelijke procedure te volgen. Immers, alsdan levert het besluit tot terugvordering ingevolge het bepaalde in art. 87 lid 1 Abw een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, tegen welk besluit de belanghebbende slechts kan opkomen door het volgen van de bestuursrechtelijke procedure van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissend voor de vraag of in het onderhavige geval de Kantonrechter bevoegd was kennis te nemen van het op 5 augustus 1998 ingediende verzoekschrift of dat de bestuursrechtelijke procedure gevolgd had moeten worden, is derhalve of het besluit tot terugvordering bekend is gemaakt vóór dan wel op of na 1 juli 1997. Daaromtrent is door de Kantonrechter en de Rechtbank niets vastgesteld en ook uit de stukken van het geding blijkt daarvan niet. De Rechtbank had mitsdien, nu zij ook zonder dat een daartoe strekkende grief tegen het vonnis van de Kantonrechter was gericht had behoren te beoordelen of de Kantonrechter wel bevoegd was kennis te nemen van het onderhavige geschil, moeten nagaan of het besluit tot terugvordering vóór dan wel op of na 1 juli 1997 bekend was gemaakt. De hierop gerichte klachten zijn derhalve gegrond.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 8 maart 2000;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te Amsterdam.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, A.E.M. van der Putt-Lauwers en H.A.M. Aaftink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 22 december 2000.