ECLI:NL:HR:2000:AA9136

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R00/031HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beschikking Rechtbank Maastricht inzake terugvordering bijstandsverlening door Gemeente Kerkrade

In deze zaak heeft de Gemeente Kerkrade, verzoekster tot cassatie, een verzoekschrift ingediend bij het Kantongerecht te Heerlen op 1 mei 1998. De Gemeente verzocht om vaststelling dat verweerder in cassatie, hier aangeduid als [verweerder], met ingang van de beschikking van de Kantonrechter een totaalbedrag van ƒ 6.266,73 aan de Gemeente dient te voldoen, ter zake van terug te vorderen kosten van bijstand. De Kantonrechter heeft het verzoek toegewezen, maar op hoger beroep heeft de Rechtbank te Maastricht de beschikking van de Kantonrechter vernietigd en de Gemeente niet-ontvankelijk verklaard. De Rechtbank oordeelde dat de Gemeente, nu het verzoekschrift na 30 juni 1997 was ingediend, de bestuursrechtelijke procedure had moeten volgen op basis van de Wet van 25 april 1996 en de herziene Algemene bijstandswet.

De Gemeente heeft tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van de Rechtbank en tot verwijzing ter verdere behandeling. De Hoge Raad heeft de beschikking van de Rechtbank vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De Hoge Raad oordeelde dat, aangezien het besluit tot terugvordering van bijstand vóór 1 juli 1997 was bekendgemaakt, de Kantonrechter bevoegd was om kennis te nemen van het verzoek van de Gemeente, ondanks dat het verzoekschrift na deze datum was ingediend. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 22 december 2000.

Uitspraak

22 december 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R00/031HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
DE GEMEENTE KERKRADE, gevestigd te Kerkrade,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J.E. Molenaar,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 1 mei 1998 ter griffie van het Kantongerecht te Heerlen ingediend verzoekschrift heeft verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de Gemeente - zich gewend tot de Kantonrechter aldaar en verzocht vast te stellen dat verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - met ingang van de datum van de beschikking van de Kantonrechter ter zake van terug te vorderen kosten van bijstand aan de Gemeente zal hebben te voldoen een totaalbedrag van ƒ 6.266,73 hetwelk terstond kan worden ingevorderd.
Voor het verdere verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar hetgeen de Rechtbank te Maastricht in haar beschikking van 7 januari 2000 onder 3.1 heeft overwogen.
Voormelde beschikking is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft de Gemeente beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Wesseling- van Gent strekt tot vernietiging van de beschikking van de Rechtbank van 7 januari 2000 en tot verwijzing ter verdere behandeling.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld in de punten 1.1 - 1.3 van de conclusie van de Advocaat-Generaal Wesseling-van Gent.
3.2 De Kantonrechter heeft het inleidend verzoek toegewezen. Op het hoger beroep van [verweerder] heeft de Rechtbank de beschikking van de Kantonrechter vernietigd en de Gemeente alsnog niet-ontvankelijk verklaard in haar inleidend verzoek op de grond - kort en zakelijk weergegeven - dat, nu de Gemeente het inleidend verzoekschrift heeft ingediend na 30 juni 1997, de Gemeente op grond van de sinds 1 juli 1997 van kracht zijnde Wet van 25 april 1996, Stb. 248 (Wet boeten, maatregelen, en terug- en invordering sociale zekerheid) alsmede de herziene Algemene bijstandswet de bestuursrechtelijke procedure had moeten volgen.
3.3 Het middel keert zich terecht tegen voormeld oordeel van de Rechtbank. Nu in het onderhavige geval het besluit tot terugvordering van ten onrechte aan [verweerder] verleende bijstand is bekend gemaakt vóór 1 juli 1997 en het inleidend verzoekschrift is ingediend na 30 juni 1997, is ingevolge het bepaalde in art. XVI lid 2 van de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid de Kantonrechter bevoegd kennis te nemen van het door de Gemeente gedane verzoek.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de Rechtbank te Maastricht van 7 januari 2000;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, A.E.M. van der Putt-Lauwers en H.A.M. Aaftink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 22 december 2000.