15 december 2000
Eerste Kamer
Nr. R99/079HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
[Eiser], wonende op Curaçao, Nederlandse Antillen,
advocaat: mr. S.V. Langeveld,
1. CURAÇAO INTERNATIONAL TRUST COMPANY N.V., gevestigd op Curaçao, Nederlandse Antillen,
2. de vennootschap naar vreemd recht THE CITCO GROUP LIMITED, gevestigd te George Town, Grand Cayman, Britse Maagdeneilanden,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 9 mei 1995 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (verder: het Gerecht), ingediend verzoekschrift heeft eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - zich gewend tot dat Gerecht en verzocht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. verweersters in cassatie - verder te noemen: Citco Curaçao en Citco Group - des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, hoofdelijk te veroordelen, aan [eiser] te betalen een bedrag van US$ 82.695,21, althans de tegenwaarde daarvan in Nederlands Antilliaanse courant, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 januari 1995, althans vanaf de indiening van dit verzoekschrift tot de dag der algehele voldoening;
2. Citco Curaçao en Citco Group, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, hoofdelijk te veroordelen aan [eiser] te vergoeden alle (gevolg) schade die [eiser] als gevolg van de wanprestatie c.q. onrechtmatige daad van Citco Curaçao heeft geleden, lijdt en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, zulks eveneens vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 12 januari 1995, althans vanaf de indiening van dit verzoekschrift tot de dag der algehele voldoening.
Citco Curaçao en Citco Group hebben verzocht de vordering van [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren, althans die aan hem te ontzeggen.
Na een tussenvonnis van 3 februari 1997 heeft het Gerecht bij tussenvonnis van 21 juli 1997 Citco Curaçao en Citco Group tot bewijslevering toegelaten en iedere verdere beslissing aangehouden. Na getuigenverhoor heeft het Gerecht bij eindvonnis van 11 mei 1998 Citco Curaçao en Citco Group hoofdelijk veroordeeld, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, aan [eiser] te vergoeden de schade die [eiser] als gevolg van de onrechtmatige daad van Citco Curaçao en Citco Group heeft geleden, lijdt en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 12 januari 1995 tot de dag der algehele voldoening, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit eindvonnis hebben Citco Curaçao en Citco Group hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
Bij vonnis van 12 januari 1999 heeft het Hof, rechtdoende in hoger beroep, de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering ontzegd.
Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Citco Curaçao en Citco Group hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Citco Curaçao en Citco Group mede door mr. J.P. Heering, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Bakels strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis, terugwijzing van de zaak naar het Hof en hoofdelijke veroordeling van Citco Curaçao en Citco Group in de proceskosten.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Het Citco concern houdt zich onder meer bezig met het administratief beheer en het voeren van de directie over vennootschappen ten behoeve van haar cliënten.
(ii) Op verzoek van [eiser] heeft Citco CuraVao aan Citco Panama S.A. (hierna: Citco Panama) opdracht gegeven ten behoeve van [eiser] in Panama een vennootschap op te richten. Dit heeft op 18 juli 1983 geleid tot oprichting van de vennootschap Bontravel Investments S.A. (hierna: Bontravel). [Eiser] en zijn echtgenote waren aandeelhouders daarvan. Het bestuur en de administratie van deze vennootschap werden gevoerd door Citco Panama.
(iii) [Eiser] heeft vervolgens op bankrekeningen van Bontravel bij de Curaçao Banking Corporation een bedrag van $ 295.000,-- (USD) gestort.
(iv) Op 12 december 1984 is, op advies van Citco Curaçao, in opdracht van [eiser] door Citco Panama via een statutenwijziging de naam van de vennootschap veranderd van Bontravel in Rosewood International Corporation S.A. (hierna: Rosewood Panama).
(v) Bij brief van 21 december 1988, ondertekend door Citco Panama, is aan [eiser] meegedeeld dat Citco Group had besloten haar activiteiten te beëindigen en haar dochtervennootschap Citco Panama te liquideren. Voorts wordt daarin vermeld dat de directeur van Citco Panama, [betrokkene A], een eigen kantoor zal beginnen onder de naam International Management Corporation (Panama) S.A. (hierna: Imco). In deze brief wordt [eiser] verzocht aan Citco Panama of aan Citco CuraVao mee te delen op welke wijze hij wenst dat zijn belangen verder worden behartigd; daartoe wordt een drietal alternatieven voorgesteld.
(vi) Per fax van 2 januari 1989 gericht aan [betrokkene A], Citco Panama, deelt [eiser] mee zijn keuze nog niet te hebben gemaakt.
(vii) Bij brief van 19 januari 1989 heeft [betrokkene A] in zijn hoedanigheid van managing director van Imco aan [eiser] meegedeeld dat Citco Panama per 31 december 1988 haar kantoor heeft beëindigd en dat Imco zorg zal dragen voor de voortzetting van de directievoering "and other corporate services" ten behoeve van de cliënten van Citco Panama.
(viii)Bij afzonderlijk per fax verstuurde brieven van 25 januari 1989 heeft [eiser] Citco Panama en Citco CuraVao meegedeeld te kiezen voor de derde mogelijkheid die hem op 21 december 1988 was voorgesteld, te weten het overbrengen van de activa van Rosewood Panama naar een nieuw op te richten vennootschap op de British Virgin Islands, waarvan de directie gevoerd wordt door een vennootschap van het Citco concern.
(ix) Op verzoek van [eiser] heeft Citco CuraVao aan Citco BVI Ltd. opgedragen ten behoeve van [eiser] een nieuwe vennootschap op de British Virgin Islands op te richten. Dit heeft geresulteerd in de oprichting op 31 maart 1989 van Rosewood BVI.
(x) Ondanks herhaalde aanmaningen weigert [betrokkene A] het saldo van Rosewood Panama bij de Banco International de Panama in Panama vrij te geven. Dit saldo bedroeg op 28 december 1989 $ 82.695,21 (USD).
3.2 In het onderhavige geding heeft [eiser] gevorderd Citco CuraVao en Citco Group hoofdelijk te veroordelen aan hem te betalen een bedrag ter hoogte van voormeld saldo en voorts alle (gevolg)schade te vergoeden, die hij als gevolg van de wanprestatie dan wel onrechtmatige daad van Citco CuraVao heeft geleden en nog zal lijden.
[Eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat Citco CuraVao dan wel Citco Group jegens hem wanprestatie heeft gepleegd en/of onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, een en ander zoals nader omschreven in het tussenvonnis van het Gerecht van 3 februari 1997 onder 2.
3.3 In dat tussenvonnis heeft het Gerecht geoordeeld dat de vordering van [eiser], voor zover deze gegrond is op wanprestatie niet toewijsbaar is. Voorts heeft het Gerecht een reeks schriftelijk door partijen te beantwoorden vragen geformuleerd in verband met de beoordeling van de door [eiser] aan zijn vordering ten grondslag gelegde onrechtmatige daad van Citco CuraVao en/of Citco Group. In zijn eindvonnis heeft het Gerecht geoordeeld dat Citco CuraVao en Citco Group onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld en dat [eiser] als gevolg daarvan schade heeft geleden, nu hij anders dan voorheen niet meer over de tegoeden van Rosewood Panama kan beschikken. Op die grondslag heeft het Gerecht de vordering van [eiser] toegewezen.
3.4 Op het hoger beroep van Citco CuraVao en Citco Group heeft het Hof geoordeeld dat grief IV slaagt. Deze grief was gericht tegen de verwerping door het Gerecht van het verweer van Citco CuraVao en Citco Group dat, indien Rosewood Panama door het handelen van [betrokkene A] niet meer over haar banktegoeden kan beschikken, uitsluitend Rosewood Panama en niet [eiser] schade heeft geleden. Daartoe heeft het Hof geoordeeld dat [eiser] als aandeelhouder van Rosewood Panama niet gerechtigd is tot vergoeding van de door hem gestelde schade en in rov. 4.4 voorts - voor zover thans van belang -:
"Indien juist is dat Citco Panama (of [betrokkene A]) aandelen (aan toonder) in Rosewood Panama voor [eiser] heeft gehouden of nog houdt of dat [eiser] slechts "economisch" eigenaar ("beneficial owner") van de aandelen is, dan heeft [eiser] "als (werkelijke) aandeelhouder/begunstigde van Rosewood (memorie van antwoord, onder 10) - gelijk een gewone aandeelhouder - een indirect belang bij deze gelden en de daarmee verband houdende gestelde schade. Aan dit indirecte belang kan hij evenwel geen (directe) vordering tot vergoeding van schade ontlenen, zoals door hem gesteld. Ook het feit dat [eiser], zoals door hem gesteld, niet de vrije beschikking heeft over Rosewood Panama en de door haar beheerde gelden, "welke gelden overigens wel van hem waren en door hem om o.m. fiscale motieven in Rosewood zijn ingebracht (conclusie van repliek onder 47), leidt niet tot schade die door hem kan worden gevorderd."
Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de overige grieven geen behandeling meer behoeven en de vordering van [eiser] alsnog afgewezen.
3.5 Onderdeel I strekt ten betoge dat het Hof, door zich in rov. 4.4 te beperken tot beantwoording van de vraag of Citco CuraVao en Citco Group onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] als aandeelhouder van Rosewood Panama en niet in te gaan op de door [eiser] in eerste instantie mede aan zijn vordering ten grondslag gelegde wanprestatie, zijn taak als appelrechter heeft miskend en zijn beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd.
Het onderdeel is gegrond. Het Hof heeft in de eerste zin van rov. 4.3 de vordering van [eiser] aldus weergegeven dat [eiser] schadevergoeding vordert wegens het feit dat het saldo van Rosewood Panama niet is vrijgegeven. Daarmee heeft het Hof kennelijk een samenvatting gegeven van de door het Gerecht in zijn tussenvonnis van 3 februari 1997 in zijn rov. 2 onder c en d weergegeven grondslag van de vordering van [eiser], voor zover deze gebaseerd is op een door Citco CuraVao en/of Citco Group jegens [eiser] gepleegde onrechtmatige daad. Op deze grondslag heeft het Gerecht de vordering van [eiser] toegewezen. [Eiser] had evenwel aan zijn vordering eveneens ten grondslag gelegd dat Citco CuraVao wanprestatie jegens hem heeft gepleegd. Daartoe heeft zij, kort weergegeven, aangevoerd a) dat Citco CuraVao de onderhavige vennootschappelijke structuur heeft geadviseerd en in het leven heeft geroepen, zodat zij voor het deugdelijk functioneren daarvan jegens [eiser] heeft in te staan en b) dat Citco CuraVao [eiser], in strijd met haar fiduciaire zorgplicht en de goede trouw, het slachtoffer laat worden van een dispuut tussen [betrokkene A] en Citco CuraVao, waar [eiser] volledig buiten staat. Deze stellingen zijn door het Gerecht verworpen.
De devolutieve werking van het hoger beroep brengt mee dat het Hof, nadat het grief IV, die uitsluitend betrekking had op de beslissing van het Gerecht tot toewijzing van de vordering van [eiser] op de grond dat Citco CuraVao en/of Citco Group een onrechtmatige daad had(den) gepleegd, gegrond had bevonden, alsnog had te onderzoeken of de door het Gerecht verworpen op wanprestatie van Citco CuraVao jegens [eiser] gebaseerde stellingen van [eiser] - van welke stellingen het Hof niet heeft vastgesteld dat [eiser] deze had prijsgegeven - tot toewijzing van de vordering konden leiden.
3.6 Uitgaande van zijn - in cassatie niet bestreden - oordeel dat [eiser] niet gerechtigd is tot vergoeding van de door hem gestelde schade die hij beweert te hebben geleden als gevolg van de door hem gestelde onrechtmatige daad, heeft het Hof - zoals het klaarblijkelijk heeft gedaan - het in onderdeel II weergegeven bewijsaanbod als niet ter zake dienende kunnen passeren. Het onderdeel faalt derhalve. Nu na verwijzing evenwel de vraag aan de orde komt of de door [eiser] gestelde wanprestatie tot toewijzing van de vordering van [eiser] kan leiden, zal dan opnieuw aan de orde kunnen komen of [eiser] toegelaten moet worden tot voormeld door hem aangeboden bewijs.
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof
van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 12 januari 1999;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar dit Hof;
veroordeelt Citco CuraVao en Citco Group in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op ƒ 4.150,-- aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 15 december 2000.