ECLI:NL:HR:2000:AA8974

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00900/99
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bigamie en opzet bij het aangaan van een dubbel huwelijk

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1956 op de Filippijnen, was in cassatie gegaan tegen een veroordeling voor het opzettelijk aangaan van een dubbel huwelijk. De verdachte had op 3 augustus 1990 te Manila een huwelijk gesloten met [betrokkene A], terwijl [betrokkene A] eerder op 3 mei 1975 was getrouwd met [betrokkene B], de broer van de verdachte. Het Hof had vastgesteld dat het op de Filippijnen niet mogelijk is om te scheiden, maar dat een huwelijk wel kan worden geannuleerd. De verdachte was aanwezig bij het huwelijk van [betrokkene A] en [betrokkene B] als 'best man'. Het Hof oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat [betrokkene A] nog gehuwd was op het moment dat hij met haar in het huwelijk trad.

De Hoge Raad heeft de vraag behandeld of de verdachte wist dat hij een dubbel huwelijk aanging. Volgens artikel 237 van het Wetboek van Strafrecht is het strafbaar om opzettelijk een dubbel huwelijk aan te gaan. De Hoge Raad concludeerde dat onder de woorden 'wetende dat' in deze bepaling ook voorwaardelijk opzet is begrepen. Dit betekent dat de verdachte zich bewust moest zijn van de aanmerkelijke kans dat [betrokkene A] nog gehuwd was. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde feit naar behoren was gemotiveerd en dat de middelen van cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de veroordeling van de verdachte in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt het belang van de wetenschap omtrent de huwelijksstatus van de wederpartij bij het aangaan van een huwelijk en de implicaties van bigamie in het strafrecht.

Uitspraak

21 november 2000
Strafkamer
nr. 00900/99
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van
het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 21
april 1999 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats]
(Filippijnen) op [geboortedatum] 1956, wonende
te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Roermond van 17 juni 1998 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1. tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2. “opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst meermalen gepleegd” en 3. “opzettelijk een dubbel huwelijk aangaan” en “een huwelijk aangaan wetende dat de wederpartij daardoor een dubbel huwelijk aangaat” veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
1.2. Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak - is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde feit. Het betoogt dat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte wist dat [betrokkene A] met hem een dubbel huwelijk aanging.
3.2. Ingevolge art. 237, eerste lid aanhef en onder 1°, Sr is strafbaar “hij die opzettelijk een dubbel huwelijk aangaat”, terwijl onder 2° van die bepaling strafbaar wordt gesteld “hij die een huwelijk aangaat, wetende dat de wederpartij daardoor een dubbel huwelijk aangaat”.
3.3. Het middel stelt de vraag aan de orde of onder de in voormelde bepaling voorkomende woorden “wetende dat” mede voorwaardelijk opzet is begrepen. Die vraag moet bevestigend worden beantwoord. Blijkens de Memorie van Toelichting op art. 237 Sr is voor de toepasselijkheid van dit artikel vereist “het opzet tot bigamie, de wetenschap dus dat het vroeger huwelijk nog bestaat (...)” (vgl. H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, 1881, Tweede deel, blz. 270). Met betrekking tot het begrip “opzet” houdt de wetsgeschiedenis ten aanzien van het gekozen voorbeeld van bigamie voorts in dat hieronder voorwaardelijk opzet is begrepen en dat het opzet “dan ook juist hierin (bestaat) dat hij een huwelijk aangaat, zonder zich te hebben verzekerd dat het vroegere huwelijk ontbonden of nietig verklaard is”. Daarbij is opgemerkt dat de “bigaam” nooit de zekerheid heeft dat zijn vroegere huwelijk nog bestaat omdat zijn eerste echtgenote een ogenblik tevoren overleden kan zijn. (vgl. H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, 1881, Eerste deel, blz. 74 en 75). De laatstweergegeven zinsneden zien weliswaar op degene die zelf een dubbel huwelijk aangaat in de zin van art. 237, eerste lid aanhef en onder 1°, Sr, maar redelijke wetstoepassing brengt mee dat hetzelfde geldt voor “de wetenschap” van het dubbel huwelijk als bedoeld in art. 237, eerste lid aanhef en onder 2°, Sr, in aanmerking genomen dat voor dat geval dezelfde redengeving geldt als de wetgever heeft geuit bij art. 237, eerste lid aanhef en onder 1°, Sr. Gelet op het voorgaande is derhalve onder “weten” dat de wederpartij een dubbel huwelijk aangaat in de zin van art. 237, eerste lid aanhef en onder 2°, Sr begrepen de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat die wederpartij eerder gehuwd is en dat dat eerdere huwelijk nog steeds geldig is.
3.4. Het Hof heeft blijkens de gebezigde
bewijsmiddelen vastgesteld:
- dat de verdachte op 3 augustus 1990 te Manila is getrouwd met [betrokkene A];
- dat [betrokkene A] op 3 mei 1975 te Manila is getrouwd met [betrokkene B], de broer van de verdachte;
- dat de verdachte bij het huwelijk van [betrokkene A] met [betrokkene B] - als “best man” - aanwezig is geweest;
- dat blijkens informatie van de Nederlandse ambassade te Manila het op de Filippijnen niet mogelijk is om te scheiden, maar dat men een huwelijk wel kan annuleren en dat het huwelijk van [betrokkene A] en [betrokkene B] niet is geannuleerd.
Het Hof heeft klaarblijkelijk geoordeeld, welk oordeel niet onbegrijpelijk is, dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [betrokkene A] nog gehuwd was toen hij met haar in het huwelijk trad.
3.5. Uit het voorgaande vloeit voort dat de bewezenverklaring onder 3, ook voor wat betreft het in het middel bedoelde onderdeel daarvan, naar behoren is gemotiveerd. Dat brengt mee dat het middel tevergeefs is voorgesteld.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president
C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren
A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 21 november 2000.