ECLI:NL:HR:2000:AA8965

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01510/99
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • F.H. Koster
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • E.J. Numann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch inzake doodslag en bedreiging met misdrijf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verdachte die was veroordeeld voor doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, en bedreiging met zware mishandeling. De verdachte was ter zake van deze feiten door het Hof veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F.A.M. te Braake. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd dat het bestreden arrest diende te worden vernietigd en de zaak moest worden verwezen naar een aangrenzend Hof voor verdere berechting.

De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof in strijd met artikel 539a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering had gehandeld door een schouw in het buitenland te houden. Dit artikel bepaalt dat de bevoegdheden van de rechter in verband met de opsporing van strafbare feiten niet buiten het rechtsgebied van de rechtbank kunnen worden uitgeoefend. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof, maar alleen voor wat betreft de beslissingen met betrekking tot de doodslag en de strafoplegging. De overige beslissingen van het Hof werden niet aangetast. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de rechtsgeldigheid van procedures en de noodzaak om de wettelijke bepalingen omtrent rechtsgebieden te respecteren. Dit arrest heeft implicaties voor de manier waarop rechters hun bevoegdheden uitoefenen, vooral in grensoverschrijdende zaken.

Uitspraak

12 december 2000
Strafkamer
nr. 01510/99
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het
Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 mei 1999, parketnummer 20/002263-96, in
de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te
[woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 3 oktober 1996 - de verdachte ter zake van 1. “doodslag”, 2. “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd” en 3. “bedreiging met zware mishandeling” veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf.
1.2. Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.A.M. te Braake, advocaat te Goes, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend Hof ter berechting en afdoening.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het vijfde middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte een schouw in het buitenland heeft gehouden.
4.2.1. Het door het Hof in deze zaak gewezen tussenarrest van 7 april 1998 houdt, voorzover te dezen van belang, het volgende in:
"Tijdens de beraadslaging is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
Teneinde zich een juist beeld te vormen omtrent de toedracht van de zaak acht het hof het houden van een schouw op de plaats van het sub 1 ten laste gelegde en het aansluitende horen van getuigen elders dan in de gehoorzaal noodzakelijk.
Het hof zal te dien einde, met schorsing der zaak, bevelen dat de terechtzitting tijdelijk zal worden verplaatst naar het districtsbureau van politie Bergen op Zoom, zijnde binnen het rechtsgebied van het hof, en dat de aldaar te hervatten terechtzitting zal plaatsvinden op vrijdag 8 mei 1998 te 13.00 uur.
Het hof acht het noodzakelijk dat op tijd en plaats voornoemd aanwezig zullen zijn de getuigen:
(...)
Het hof acht het voorts noodzakelijk dat vervolgens, nadat genoemde getuigen op het districtsbureau van politie Bergen op Zoom zijn beëdigd, een schouw wordt gehouden in de Puttestraat te Putte (België), ongeveer ter hoogte van het aldaar gelegen café "[..]", bij gelegenheid waarvan tevens de hiervoor genoemde getuigen zullen worden gehoord.
Het hof verzoekt de procureur-generaal te bewerkstelligen dat het nodige wordt gedaan om de terechtzitting, de schouw en het daarop volgende getuigenverhoor als vorenomschreven te doen plaatsvinden”.
4.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 mei 1998 houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Proces-verbaal van de openbare terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op de voet van artikel 318 van het Wetboek van Strafvordering op 8 mei 1998 gehouden op het districtsbureau van de Politie Midden en West Brabant, district Bergen op Zoom.
Tegenwoordig: Mr. Klaufus, voorzitter,
Mr. Van der Bend, Mr. Van Etten, raden,
Mr. Van Zon, als procureur-generaal,
mw. Busser-Roelofse, als griffier.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte genaamd:
[verdachte] (...) is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet verschenen.
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig Mr. F.A.M. te Braake, advocaat te Goes.
Het hof heropent het op 3 april 1998 gesloten onderzoek in de stand waarin het zich toen bevond.
(...)
De voorzitter doet de getuigen voor het gerechtshof verschijnen.
(...)
Vervolgens begeeft het hof zich met de procureur-generaal, de raadsman en de getuigen naar de Puttestraat te Stabroek (Putte, België), om de situatie ter plaatse in ogenschouw te nemen.
Ter plaatse gekomen wordt het onderzoek voortgezet onder leiding van Mr. J. Mahieu, Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, in aanwezigheid van J.-L. Bogaerts, Procureur des Konings, en D. Grosseels, griffier.
(...)
Een auto is ter beschikking van het onderzoek gesteld.
De getuige [getuige 6] verschijnt ter plaatse.
Deze doet op de vragen van de voorzitter opgave omtrent naam, voornamen, leeftijd, beroep, woon- en verblijfplaats, zoals hieronder is vermeld, hij verklaart geen bloed- of aanverwant van verdachte te zijn en legt vervolgens op de bij de Wet voorgeschreven wijze in handen van de voorzitter de eed af de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen, alles voorzover hieronder niet anders is vermeld:
[getuige 6], oud 25 jaar, zonder beroep, wonende te [woonplaats], BELOFTE.
(...)
De getuige [getuige 6] verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
(...)
In het ter beschikking van het onderzoek gestelde voertuig nemen plaats: De voorzitter van het hof, de griffier, de raadsman van verdachte en de getuige [getuige 1].
Op aanwijzingen van de getuige wordt het traject van de door de verdachte gereden route nagereden, zoals de route staat beschreven in de door de getuige tegenover de politie en tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaringen.
(...)
De getuige [getuige 1] verklaart ten tijde van de rit zakelijk weergegeven- als volgt:
(...)
Vervolgens nemen in het voertuig plaats: De voorzitter van het hof, de griffier, de raadsman van de verdachte en de getuige [getuige 7].
(...)
De getuige verklaart tijdens de rit - zakelijk weergegeven - voorts:
(...)
Telkens nadat de getuigen hun verklaringen hebben afgelegd, heeft de voorzitter onder gezag van de onderzoeksrechter aan de raadsheren en de procureur-generaal de gelegenheid gegeven tot het doen van vragen, aan de procureur-generaal de gelegenheid tot het maken van opmerkingen en aan de raadsman de gelegenheid de getuigen vragen te doen en tegen die getuigen en hun verklaringen in te brengen wat tot verdediging kan dienen.
(...)
Hierna wordt de terechtzitting weer verplaatst naar het districtsbureau te Bergen op Zoom van de Politie Midden en West Brabant, district Bergen op Zoom.
(...)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Voor het gedeelte van het onderzoek dat ter plaatse van het ongeval te Stabroek (Putte, België) is geschied onder leiding en gezag van Mr. J. Mahieu, onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, tekent deze, alsmede zijn griffier, dit proces-verbaal mede”.
4.2.3. Het proces-verbaal van onderzoek ter plaatse van 8 mei 1998, opgemaakt door voornoemde onderzoeksrechter, houdt - voorzover te dezen van belang - het volgende in:
"Heden, op 8 mei te 12.45 uur;
(...)
Gelet op het rechtshulpverzoek dd° 9 april 1998 uitgaande van het Ressortsparket te 's-Hertogenbosch inzake beklaagde [verdachte], parketnummer 20.002263.96.
Op gemelde datum en uur begeven wij ons ter plaatse te Stabroek (Putte), Puttestraat.
Om 14.00 uur verwelkomen wij het Gerechtshof van 's-Hertogenbosch, samengesteld uit mr. Klaufus, Voorzitter, mrs van der Bend en van Etten, Raden, mr. van Zon, advocaat-generaal, en mw. Busser-Roelofse, Griffier.
We laten aan het Hof toe ter plaatse nog een getuige te beëdigen.
Vervolgens wordt er overgegaan tot de wedersamenstelling (schouw) van de feiten die hebben plaats gehad op of omstreeks 17 juli 1995.
Beklaagde [verdachte] wordt vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. F.A.M. te Braake.
De getuigen (...) geven vervolgens getuigenis, dewelke opgetekend wordt door de griffier van het Hof.
(...)
Het bezoek ter plaatse wordt besloten om 15.45 uur”.
4.3. Art. 539a, eerste lid, Sv luidt als volgt:
"De bevoegdheden, bij enige wetsbepaling toegekend in verband met de opsporing van strafbare feiten of in verband met het onderzoek daarnaar, anders dan ter terechtzitting, kunnen, voorzover in deze Titel niet anders is bepaald, buiten het rechtsgebied van een rechtbank worden uitgeoefend”.
4.4. De wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1964-1965, 7979) houdt ten aanzien van deze bepaling het volgende in:
- de Memorie van Toelichting (nr. 3, p. 9):
"Deze bepaling bestrijkt de bevoegdheden niet alleen van de officier van justitie en de overige opsporingsambtenaren, maar ook van de andere bij de strafvordering betrokken personen, zoals de rechter-commissaris, de verdachte en de raadsman. Hierbij gaat het zowel om de bevoegdheden, welke het Wetboek van Strafvordering toekent, als om die welke voortvloeien uit bepalingen aangaande de strafvordering in bijzondere wetten. De in artikel 539a lid 1 vervatte verwijzing maakt het mogelijk ook buiten het rechtsgebied van de Nederlandse rechter op te treden in elk stadium van het opsporingsonderzoek en eventueel van het gerechtelijk vooronderzoek. Zelfs zal - wanneer dat bij hoge uitzondering nodig mocht blijken - de rechter buiten Nederland in raadkamer kunnen beslissen.
Alleen van de bepalingen betreffende de behandeling van de zaak ter terechtzitting blijft de toepasselijkheid tot het rechtsgebied van de Nederlandse rechter beperkt”.
- het Voorlopig Verslag (nr. 5, p. 2):
"Artikel 539a. Uit dit artikel blijkt, dat een terechtzitting niet buiten het rechtsgebied kan worden gehouden. Kan het evenwel geen aanbeveling verdienen de mogelijkheid open te laten, dat de rechtbank besluit de terechtzitting te verplaatsen (een schouw, vgl. artikel 318 Sv.) naar buiten het rechtsgebied”?
- de Memorie van Antwoord (nr. 6, p. 3):
"Artikel 539a. Het lijkt de ondergetekende niet nodig af te wijken van de regeling, vervat in artikel 318 Sv., welke de mogelijkheid een terechtzitting te houden buiten de gewone gehoorzaal beperkt tot het rechtsgebied van de betrokken rechtbank. Indien ter zitting mocht blijken, dat het houden van een schouw of het horen van getuigen of verdachten buiten ons grondgebied gewenst is, kan de rechtbank met toepassing van artikel 316 Sv. de behandeling van de zaak schorsen en het onderzoek opdragen aan de rechter-commissaris. Deze is, zoals blijkt uit artikel 539a, eerste lid, buiten het gebied van het arrondissement wel bevoegd”.
4.5. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het Hof zijn terechtzitting voorzover betrekking hebbende op het onder 1 tenlastegelegde in strijd met art. 539a, eerste lid, Sv tijdelijk heeft verplaatst naar Belgisch grondgebied.
4.6. De bestreden uitspraak, die mede is gewezen naar aanleiding van het aldaar gehouden onderzoek, lijdt in zoverre aan nietigheid.
4.7. Voorzover het middel daarover klaagt is het gegrond.
5. Slotsom
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven voor wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging zodat de overige middelen geen bespreking behoeven. De Hoge Raad oordeelt geen grond aanwezig waarop de bestreden uitspraak voorzover betrekking hebbende op de feiten 2 en 3 ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, zodat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt het bestreden arrest maar uitsluitend ten aanzien van de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren
F.H. Koster, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 12 december 2000.