ECLI:NL:HR:2000:AA8862
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- A.E. de Moor
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en toepassing van de Zesde richtlijn voor reisorganisatoren
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997. De naheffingsaanslag, die aanvankelijk was opgelegd zonder verhoging, werd na bezwaar door de Inspecteur verminderd tot een bedrag van f 81.587,--. De belanghebbende, een reisorganisator, heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft de belanghebbende cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de belanghebbende de verschuldigde omzetbelasting heeft berekend op basis van artikel 26, lid 2, van de Zesde richtlijn, waarbij de winstmarge als maatstaf van heffing werd gehanteerd. De belanghebbende heeft daarbij de belasting die op de voet van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 in mindering werd gebracht. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of de belanghebbende zich kan beroepen op artikel 26, lid 2, van de Zesde richtlijn zonder rekening te houden met lid 4 van dat artikel. Het Hof had deze vraag ontkennend beantwoord, en de Hoge Raad concludeert dat de middelen van cassatie die hiertegen zijn ingediend, niet tot cassatie kunnen leiden.
Daarnaast heeft de Hoge Raad de middelen beoordeeld die betrekking hebben op het concurrentienadeel voor Nederlandse reisorganisatoren in vergelijking met buitenlandse reisorganisatoren. De Hoge Raad oordeelt dat de hogere belastingdruk voor binnenlandse diensten niet in strijd is met het EG-Verdrag, en dat de artikelen 43 en 48 EG geen waarborg bieden tegen verschillen in belastingdruk tussen lidstaten. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep ongegrond verklaard.