ECLI:NL:HR:2000:AA8852
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- G.J. Zuurmond
- A.E. de Moor
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Vernietiging naheffingsaanslag omzetbelasting Stichting X
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2000 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van Stichting X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 12 maart 1999. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode van 1 januari 1990 tot en met 31 december 1994, waarbij een bedrag van € 307.797,-- aan enkelvoudige belasting was opgelegd, met een verhoging van de nageheven belasting van honderd procent. De Inspecteur had bij het vaststellen van de aanslag vijftig procent van deze verhoging kwijtgescholden. Na bezwaar van de belanghebbende handhaafde de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging. Het Hof heeft deze uitspraak echter vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot € 276.766,--, terwijl het kwijtscheldingsbesluit van de Inspecteur werd vernietigd en de verhoging werd verlaagd tot vijfentwintig procent.
Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal Van den Berge concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof. De Hoge Raad oordeelde dat de vaste jaarlijkse bijdragen van de universiteiten aan de Stichting X niet als vergoedingen in de zin van artikel 8 van de Wet op de omzetbelasting 1968 kunnen worden aangemerkt, omdat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de bijdragen en de door de Stichting verrichte diensten. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en de naheffingsaanslag, en gelastte dat de Staatssecretaris van Financiën het griffierecht aan de belanghebbende vergoedt. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Dit arrest is van belang voor de interpretatie van vergoedingen in de omzetbelasting en de relatie tussen bijdragen van universiteiten en de diensten die door een stichting worden geleverd. De uitspraak benadrukt dat bijdragen niet automatisch als vergoedingen kunnen worden aangemerkt zonder een duidelijk verband met de geleverde diensten.