ECLI:NL:HR:2000:AA8829

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00682/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vonnissen van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Zwolle met betrekking tot verkeersdelicten en niet-ontvankelijkheid van de vervolging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 december 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Zwolle. De verdachte was bij verstek veroordeeld voor twee verkeersdelicten, namelijk het handelen in strijd met artikel 32, eerste lid, van de Wegenverkeerswet en het rijden zonder verzekering. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling en was ten tijde van de cassatie gedetineerd. De Advocaat-Generaal concludeerde dat de Hoge Raad de stukken van het geding zou doorsturen naar het Gerechtshof te Arnhem, maar dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging voor het tweede tenlastegelegde feit.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de aanzegging van de vervolging op 18 april 2000 had plaatsgevonden, maar dat er binnen de daarvoor gestelde termijn van twee jaar geen vervolging had plaatsgevonden. Hierdoor was de verjaring van het recht tot strafvordering voor de overtreding vervallen. De Hoge Raad heeft vervolgens het vonnis van de Politierechter vernietigd en de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor het tweede feit. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor verjaring en de ontvankelijkheid van de vervolging in verkeerszaken verduidelijkt.

Uitspraak

5 december 2000
Strafkamer
nr. 00682/00
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 28 april 1995, parketnummer 07/030151-92, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats], ten tijde van het instellen van beroep in cassatie gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Berg" te Arnhem.
1. De bestreden uitspraak
De Politierechter heeft de verdachte ter zake van 1. "handelen in strijd met artikel 32, eerste lid, van de Wegenverkeerswet" en 2. "als bestuurder van motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden" veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de stukken van het geding, voor zover betrekking hebbend op het onder 1 tenlastegelegde feit, zal doen toekomen aan de Griffier van het Gerechtshof te Arnhem en de Officier van Justitie ten aanzien van hetgeen onder 2 is tenlastegelegd niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1.1. De zich in het dossier bevindende stukken houden wat betreft de procesgang het volgende in.
3.1.2. Verdachte is op 14 januari 1994 door de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Zwolle bij verstek veroordeeld voor het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 tenlastegelegde misdrijf van art. 32, eerste lid, WVW en de onder 2 tenlastegelegde overtreding van art. 30, vierde lid, WAM (vonnis I).
3.1.3. Op 18 oktober 1994 heeft de verdachte tegen vonnis I het rechtsmiddel van verzet aangetekend "met betrekking tot het kantongerechtsfeit 2 gewezen door de politierechter in deze rechtbank in samenhang met rechtbankfeit 1".
3.1.4. Blijkens het proces-verbaal van de naar aanleiding van het gedane verzet gehouden terechtzitting op 28 april 1995 en de van dat proces-verbaal deel uitmakende "aantekening van het mondeling vonnis" heeft de Politierechter - in plaats van het verzet van de wederom niet verschenen verdachte te beperken tot de veroordeling bij vonnis I ter zake van de overtreding en dat verzet vervallen te verklaren of in zoverre de schorsing van het onderzoek te bevelen - het misdrijf en de overtreding opnieuw bewezenverklaard en gekwalificeerd en de verdachte ter zake daarvan veroordeeld (vonnis II). Bij dat vonnis II zijn de bij vonnis I gegeven beslissingen niet vernietigd.
3.2.1. Op 14 oktober 1997 heeft de verdachte op de wijze als voorzien in art. 451a Sv onbeperkt "hoger beroep" ingesteld tegen vonnis II. Vervolgens zijn de stukken naar de griffie van de Hoge Raad gezonden.
3.2.2. Degene die tegen een vonnis een rechtsmiddel instelt, moet in het algemeen worden geacht het volgens de wet daartegen openstaande rechtsmiddel te willen instellen. De stukken van het geding houden niets in op grond waarvan in het onderhavige geval anders zou moeten worden geoordeeld. Daarom zal de Hoge Raad de verklaring van de verdachte aldus verstaan dat hij tegen de beslissingen bij vonnis II ter zake van het misdrijf hoger beroep heeft willen instellen en dat hij tegen de veroordeling bij vonnis II ter zake van de overtreding beroep in cassatie heeft willen instellen.
3.3.1. Voor de behandeling van het hoger beroep tegen de beslissingen bij vonnis II ter zake van het misdrijf is het volgende van belang.
3.3.2. Het is de Hoge Raad ambtshalve bekend
(a) dat de verdachte voor wat betreft de veroordeling
bij vonnis I ter zake van het misdrijf hoger beroep heeft ingesteld,
(b) dat dit vonnis in zoverre is vernietigd bij arrest
van het Gerechtshof te Arnhem van 20 maart 1995, waarna het Hof de verdachte ten aanzien van dit misdrijf een gevangenisstraf van twee weken heeft opgelegd, en
(c) dat het tegen die veroordeling gerichte cassatieberoep is verworpen bij arrest van de Hoge Raad van 27 februari 1996 en dat daarmee het onder b genoemde arrest onherroepelijk is geworden.
3.3.3. Onder deze omstandigheden brengt een doelmatige rechtspleging mee dat de Hoge Raad - in plaats van de stukken te verzenden aan het Gerechtshof te Arnhem met het oog op de behandeling van het hoger beroep tegen de beslissingen bij vonnis II ter zake van het misdrijf - dient te doen wat het Hof na die verzending slechts zou kunnen doen, te weten de vernietiging van vonnis II ten aanzien van de daarbij ter zake van het misdrijf gegeven beslissingen.
3.4.1. Voor de behandeling van het cassatieberoep tegen de veroordeling bij vonnis II ter zake van de overtreding is het volgende van belang.
3.4.2. De aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv is op 18 april 2000 betekend. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat binnen twee jaren daaraan voorafgaand enige daad van vervolging is verricht. De in art. 70, aanhef en onder 1°, Sr bepaalde termijn van verjaring is dus reeds op grond van die omstandigheid vervuld,
zodat het recht tot strafvordering ten aanzien van de overtreding is vervallen.
3.4.3. De Officier van Justitie zal daarom ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vervolging.
4. Slotsom
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt het vonnis van de Politierechter in de
Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 28 april 1995;
Vernietigt het vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 14 januari 1994 doch uitsluitend voor wat betreft de daarin vervatte beslissingen met betrekking tot de onder 2 tenlastegelegde overtreding;
Verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in zijn vervolging ter zake van de onder 2 tenlastegelegde overtreding.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op
5 december 2000.