ECLI:NL:HR:2000:AA8551

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00825/99 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de Kinderrechter in de Arrondissementsrechtbank te Zwolle

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een vonnis van de Kinderrechter in de Arrondissementsrechtbank te Zwolle, gedateerd 2 oktober 1998. De verdachte, geboren in 1980 en wonende in [woonplaats], was aangeklaagd voor verschillende verkeersdelicten, waaronder overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. De Kinderrechter sprak de verdachte vrij van twee van de drie tenlastegelegde feiten, maar veroordeelde hem voor de overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 tot een geldboete van honderd gulden, subsidiair twee dagen jeugddetentie. De verdachte heeft tegen dit vonnis beroep ingesteld, wat leidde tot de behandeling van de zaak door de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest op 28 november 2000 geoordeeld dat de middelen van cassatie niet zijn voorgesteld door of namens de verdachte. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat het beroep in cassatie moet worden verstaan als een hoger beroep. De Hoge Raad heeft besloten de stukken van het geding te zenden aan de griffier van het Gerechtshof te Arnhem, zodat de zaak daar verder kan worden behandeld. Dit besluit is genomen met inachtneming van de leeftijd van de verdachte op het moment van de vervolging, waardoor hij recht had op hoger beroep tegen het vonnis van de Kinderrechter.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er samenhang bestaat tussen de verschillende tenlastegelegde feiten, wat van belang is voor de behandeling van het hoger beroep. De beslissing van de Hoge Raad is genomen in aanwezigheid van de vice-president en twee raadsheren, en is op 28 november 2000 uitgesproken.

Uitspraak

28 november 2000
Strafkamer
nr. 00825/99 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Kinderrechter in de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 2 oktober 1998 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Kinderrechter heeft - voorzover in cassatie van belang - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1. en 3. tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2. "overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot geldboete van éénhonderd gulden, subsidiair twee dagen jeugddetentie.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep in cassatie zal verstaan als hoger beroep en de stukken zal doen toezenden aan de griffier van het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak op het bestaande hoger beroep zal worden berecht en afgedaan.
3. Ambtshalve beoordeling van het ingestelde beroep
3.1. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat hij zich op of omstreeks 29 september 1997 in de gemeente [woonplaats] als bestuurder van een motorrijtuig, voorzien van het kenteken [aa-00-bb], - zakelijk weergegeven - heeft schuldig gemaakt aan
(1) een der misdrijven van art. 41 WVW 1994,
(2) de overtreding van art. 107, eerste lid, WVW
1994, en
(3) de overtreding van art. 30, tweede lid, WAM.
3.2. De Kinderrechter heeft de verdachte bij op tegenspraak gewezen vonnis vrijgesproken van het onder 1. en 3. tenlastegelegde en hem ter zake van de onder 2. tenlastegelegde overtreding veroordeeld tot de hiervoor onder 1 vermelde straf.
3.3. Blijkens de daarvan opgemaakte akte heeft de verdachte op 2 oktober 1998 "beroep" doen instellen tegen de bij dit vonnis gegeven beslissingen ter zake van het onder 2. tenlastegelegde. Met het oog op de behandeling van dit beroep zijn de stukken van het geding toegezonden aan de griffier van de Hoge Raad.
3.4. Tussen het onder 1. tenlastegelegde misdrijf en de onder 2. en 3. tenlastegelegde overtredingen bestaat samenhang in de zin van art. 56, derde lid, (oud) RO. In aanmerking genomen dat de verdachte op het tijdstip waarop de vervolging tegen hem is aangevangen de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, staat ingevolge het bepaalde in het te dezen toepasselijke art. 56, vijfde lid (oud), RO voor de verdachte hoger beroep open tegen het vonnis van de Kinderrechter.
3.5. Aangezien een verdachte die tegen een vonnis een rechtsmiddel instelt, in het algemeen geacht moet worden het volgens de wet daartegen openstaande rechtsmiddel te hebben willen aanwenden, leidt het vorenstaande ertoe dat de zaak voor wat betreft de onder 2. tenlastegelegde overtreding in hoger beroep zal dienen te worden behandeld door het Gerechtshof te Arnhem, tenzij dit rechtsmiddel vóór die behandeling zou worden ingetrokken. Derhalve moeten de stukken van het geding worden gezonden aan de Griffier van dat Gerechtshof ter behandeling en afdoening als voormeld.
4. Beslissing
De Hoge Raad bepaalt dat de stukken van het geding zullen worden gezonden aan de Griffier van het Gerechtshof te Arnhem ter behandeling en afdoening van het hoger beroep tegen de beslissingen van de Kinderrechter ter zake van het aan de verdachte onder 2. tenlastegelegde.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 28 november 2000.