ECLI:NL:HR:2000:AA8421
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. Pos
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de aanslag inkomstenbelasting en de kwalificatie van ontvangen vergoedingen als inkomsten uit arbeid
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 20 augustus 1999 werd gedaan. De zaak betreft een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen van f 22.082,-- was opgelegd. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het cassatieberoep.
In cassatie heeft de Hoge Raad vastgesteld dat belanghebbende werkzaamheden heeft verricht voor zijn ouders, waarvoor hij vergoedingen heeft ontvangen. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat er een causaal verband bestaat tussen de werkzaamheden en de ontvangsten. Echter, de Hoge Raad wijst erop dat voor de kwalificatie van deze ontvangsten als inkomsten uit arbeid, het noodzakelijk is dat de werkzaamheden zijn verricht in het economische verkeer. In dit geval, waar de werkzaamheden ten behoeve van de ouders zijn verricht, is dit niet het geval, tenzij de werkzaamheden het kader van gebruikelijke wederzijdse hulp en bijstand te buiten gaan.
De Hoge Raad concludeert dat de werkzaamheden van belanghebbende inderdaad het kader van gebruikelijke hulp te buiten gaan, waardoor de ontvangsten niet als een bijdrage in het levensonderhoud kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van het Hof blijft daarmee in stand.