ECLI:NL:HR:2000:AA8404

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01180/99
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • A.M.M. Orie
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem inzake overtreding van de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem, dat op 29 januari 1999 werd gewezen. De verdachte, geboren in Oostenrijk in 1942, was eerder veroordeeld door de Kantonrechter te Haarlem voor een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De Rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van 125 gulden, met als alternatief twee dagen hechtenis. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, zoals in het arrest vermeld.

De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, maar heeft geen middelen van cassatie voorgesteld. De benadeelde partij diende een geschrift in, maar de Hoge Raad kon hier geen acht op slaan, omdat het geen middelen bevatte die betrekking hadden op de vordering van de benadeelde partij. De Advocaat-Generaal Jörg concludeerde dat de Hoge Raad het dictum van het vonnis zou verbeteren door de kosten van rechtsbijstand van het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag af te splitsen en deze kosten afzonderlijk toe te wijzen.

De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank op juiste gronden de verdachte had veroordeeld tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, die verband hielden met pogingen van de ANWB om buiten rechte betaling van de verdachte te verkrijgen. De Hoge Raad vond geen reden om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen en verwierp daarom het cassatieberoep. Het arrest werd uitgesproken op 21 november 2000 door de vice-president en twee raadsheren, in bijzijn van de griffier.

Uitspraak

21 november 2000
Strafkamer
nr. 01180/99
ACH/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie
tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van
29 januari 1999 met parketnummer 15/303186-95 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Oostenrijk) op
[geboortedatum] 1942, wonende te [woonplaats] (Oostenrijk).
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter te Haarlem van 11 maart 1997 - de verdachte ter zake van “overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een geldboete van éénhonderdvijfentwintig gulden, subisidiair twee dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen in
voege als in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
Door de benadeelde partij is een geschrift ingediend, waarop de Hoge Raad echter geen acht kan slaan, nu dit geschrift geen middelen over een rechtspunt betreffende de vordering van de benadeelde partij bevat.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd, dat de Hoge Raad het dictum van het vonnis zal verbeteren in dier voege dat van het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag wordt afgesplitst het bedrag voor kosten rechtsbijstand, waarna de vergoeding van deze kosten afzonderlijk wordt toegewezen, en het beroep voor het
overige zal verwerpen.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1. De Rechtbank heeft de verdachte onder meer veroor
deeld tot vergoeding aan de benadeelde partij van “kosten rechtsbijstand”. Uit de gedingstukken blijkt dat die post betrekking heeft op de kosten, die verband houden met op verzoek van de benadeelde partij door de ANWB verrichte pogingen buiten rechte betaling van de verdachte te verkrijgen. Die kosten zijn aan te merken als rechtstreekse schade, veroorzaakt door het bewezenverklaarde feit.
Derhalve heeft de Rechtbank op juiste gronden de verdachte tot vergoeding van die kosten veroordeeld.
3.2. De Hoge Raad oordeelt ook voor het overige geen grond aanwezig waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd. Daarom moet het cassatieberoep worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president
W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.M.M. Orie en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 21 november 2000.