ECLI:NL:HR:2000:AA8361

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R99/066HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • R. Herrmann
  • C.H.M. Jansen
  • J.B. Fleers
  • P.C. Kop
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huiszoekingen en inbeslagneming in cassatie tegen het Land Aruba

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure waarbij eiser, voorheen wonende op Aruba en thans verblijvende in de Verenigde Staten, in beroep is gegaan tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 9 januari 1998, waarin het Hof een vonnis van 20 augustus 1996 had vernietigd en de zaak had verwezen voor verdere behandeling. Eiser heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het vonnis van het Hof van 22 december 1998, dat het eerdere vonnis bevestigde. De Hoge Raad behandelt de vraag of de huiszoekingen en inbeslagnemingen die in de woning van eiser hebben plaatsgevonden, rechtmatig waren. Het Hof had geoordeeld dat eiser toestemming had gegeven voor de huiszoeking, waardoor deze niet als onrechtmatig kon worden aangemerkt. Echter, de Hoge Raad oordeelt dat het Hof onvoldoende rekening heeft gehouden met de grondrechten van eiser, met name zijn recht op privacy en eigendom. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van het Hof en verwijst de zaak terug voor verdere behandeling. Tevens wordt het Land Aruba veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van eiser zijn begroot op ƒ 575,-- aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.

Uitspraak

17 november 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R99/066HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], voorheen wonende op Aruba, doch thans verblijvende in de Verenigde Staten van Amerika,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.H. van der Woude,
t e g e n
de openbare rechtspersoon HET LAND ARUBA, gevestigd op Aruba,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders.
1. Het geding in voorgaande instanties
Voor het verloop van het geding in voorgaande instanties tussen onder meer eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - en verweerder in cassatie - verder te noemen: het Land - verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 9 januari 1998, nr. 8915, NJ 1998, 724. Bij dit arrest heeft de Hoge Raad het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 20 augustus 1996 vernietigd en het geding naar dat Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing.
Nadat partijen een conclusie na cassatie hadden genomen heeft het Hof bij vonnis van 22 december 1998 het vonnis, waarvan beroep, bevestigd.
Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het tweede geding in cassatie
Tegen het vonnis van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het Land heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Langemeijer strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Met betrekking tot de uitgangspunten in cassatie verwijst de Hoge Raad naar hetgeen dienaangaande in zijn hiervoor in 1 vermelde arrest onder 3.1 is overwogen.
Bij dit arrest heeft de Hoge Raad het vonnis van het Gemeen-schappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 20 augustus 1996 vernietigd, overwegende dat "voor de omstreden huiszoekingen geen toerei-kende grondslag heeft bestaan". Bij zijn thans in cassatie bestreden vonnis heeft het Hof na verwijzing het vonnis waarvan hoger beroep van het Gerecht in eerste aanleg bevestigd. Hiertegen richt zich het middel.
3.2.1 Met betrekking tot de huiszoeking in de door [eiser] bewoonde woning op 8 mei 1992 heeft het Hof overwogen dat [eiser] de rechter-commissaris desgevraagd uitdrukkelijk toe-stemming heeft verleend "de woning binnen te treden tot het doen van huiszoeking ter inbeslagneming". Derhalve kan, aldus het Hof, die huiszoeking niet als onrechtmatig ten opzichte van [eiser] worden aangemerkt.
Onderdeel 1 keert zich in zijn onderscheiden subonderdelen tegen de door het Hof hierop gebaseerde slotsom dat de inbe-slagneming van in de wo-ning van [eiser] aanwezige voorwerpen niet onrechtmatig jegens [eiser] is.
3.2.2 Kennelijk heeft het Hof de blijkens het niet betwiste proces-verbaal door [eiser] aan de rechter-commissaris ver-leende toestemming aldus uitge-legd dat zij niet alleen betrek-king had op het binnentreden van de woning, maar ook op het doen van huiszoeking alsmede op het in beslag nemen van daar-voor vatbare voorwerpen. Deze uitleg, die een feitelijk karak-ter heeft, kan in cassatie niet op juistheid worden onderzocht en is, in aanmerking genomen dat een huiszoeking naar haar aard strekt tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwer-pen, niet onbegrijpelijk. Opmerking verdient nog dat aan de door [eiser] gegeven toe-stemming niet afdoet dat in het onder-havige proces-verbaal, anders dan in de processen-verbaal be-treffende de huiszoekingen en inbeslagnemingen bij een aantal banken, niet is gerelateerd dat de rechter-commissaris heeft medege-deeld dat in plaats van het ondergaan van huiszoeking kan worden volstaan met uitlevering van bepaalde voorwerpen.
Uit het voorgaande volgt dat, ook al had [eiser] niet gedwon-gen kunnen worden een huiszoeking te ondergaan, de huis-zoe-king en de inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen in de woning van [eiser] niet wegens het ontbreken van een toe-reikende grondslag als onrecht-matig kunnen worden aangemerkt.
Onderdeel 1 stuit hierop in zijn geheel af.
3.3.1 Onderdeel 2 heeft betrekking op de huiszoeking op het adres [adres], waar was gevestigd [A] N.V. Dienaangaande heeft het Hof geoordeeld dat de huiszoeking onrechtmatig was jegens deze rechtspersoon, maar dat, kort gezegd, onvoldoende feiten of omstandigheden waren gesteld of gebleken om [eiser] aan te merken als degene bij wie de huiszoeking is verricht, en wiens belangen door de met be-trekking tot de huis-zoeking gegeven wettelijke voorschriften worden beschermd.
3.3.2 Onderdeel 2.a klaagt dat het Land de in het onderdeel nader omschre-ven feiten en omstandigheden niet heeft gesteld, zodat het Hof feitelijke gron-den aan het verweer heeft toege-voegd. De klacht kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Anders dan het onderdeel veronderstelt, heeft het Hof niet vastgesteld dat [eiser] geen bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer toekwam, noch dat [eiser] geen bestuurder van de N.V. was of dat hij geen relevante activi-teiten in het pand ondernam van zakelijke en/of per-soonlijke aard. Het Hof heeft onderzocht of voldoende feiten of omstan-dighe-den waren gesteld of gebleken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat wel sprake was van de in het onder-deel bedoelde feiten en omstandigheden, en het heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Dit oordeel dat is voorbehouden aan het Hof als rechter die over de feiten oordeelt, is niet onbegrijpelijk. Ook on-derdeel 2.b faalt derhalve.
3.4 Onderdeel 3 verwijt het Hof uitsluitend onder ogen te heb-ben gezien of bewijsgegevens onrechtmatig verkregen zijn, en te hebben miskend dat het ook gaat om de vraag of de inbeslag-nemingen inbreuk maken op de grondrechten van [eiser], in het bijzonder zijn recht op privacy en het genot van zijn eigen-dom.
Deze klacht treft doel. In eerste aanleg heeft [eiser] bij conclusie van repliek onder meer betoogd dat aandelen en obli-gaties in beslag zijn genomen, waardoor hij schade heeft gele-den, en dat de inbeslagneming van documenten is gepaard gegaan met onmiddellijke kennisneming van de inhoud daarvan door amb-tenaren van de Verenigde Staten, nog voordat daartegen in rechte kon worden opgekomen. [Eiser] heeft deze stellingen in zijn memorie van grieven gehandhaafd. Ook indien wordt uitge-gaan van 's Hofs in cassatie tevergeefs bestreden oordeel dat de huiszoeking op het adres Schelpstraat 58 niet on-rechtmatig was jegens [eiser] - vgl. hetgeen hier-voor in 3.3.2 is overwo-gen - en van zijn in cassatie niet bestreden oordeel dat het-zelfde geldt voor de huis-zoe-kingen bij verscheidene banken, heeft het Hof door deze stellingen niet afzon-derlijk in zijn beoordeling te betrekken zijn be-slissing niet toereikend gemo-ti-veerd.
3.5 Op overeenkomstige gronden slaagt de in onderdeel 4 ver-vatte klacht dat het Hof, ervan uitgaande dat de inbeslagne-mingen niet onrechtmatig jegens [eiser] waren, zijn oordeel dat dientengevolge het overdragen van de bewijs-gegevens aan de justitiële autoriteiten van de Verenigde Staten evenmin als onrechtmatig jegens [eiser] kan worden aangemerkt, onvoldoende heeft ge-motiveerd.
3.6 In zijn in cassatie vernietigde vonnis had het Hof appel-grief XII, in-houdende dat de huiszoeking en de inbeslagneming niet onrechtmatig waren in verband met de aanwezigheid van buitenlandse opsporingsambtenaren, onge-grond bevonden. Het had dit oordeel hierop doen steunen dat voor het optre-den van de rechter-commissaris een wettelijke grondslag bestond. Nu inge-volge het arrest van de Hoge Raad, waarbij 's Hofs vonnis is vernietigd, dit oordeel geen stand heeft gehouden, klaagt on-derdeel 5 terecht dat het Hof de door voor-melde grief aan de orde gestelde vraag opnieuw had behoren te be-oordelen, en dat het oordeel van het Hof in rov. 6 van zijn vonnis dat het aan de weerlegging van de grieven in zijn eerdere vonnis is gebon-den, voor zover het grief XII betreft onbegrijpelijk is.
3.7 Onderdeel 6 klaagt dat het Hof verzuimd heeft te beslissen over de stel-ling dat het Land onrechtmatig heeft gehandeld doordat het heeft geweigerd te trachten de aan de Vere-nigde Staten uitgele-verde documenten terug te krijgen. Deze stelling kan zo nodig na verwijzing nog aan de orde komen, zodat het onderdeel thans geen behandeling behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 22 december 1998;
verwijst het geding naar dat Hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt het Land in de kosten van het geding in cassa-tie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op ƒ 575,-- aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann, C.H.M. Jansen, J.B. Fleers en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 17 november 2000.