ECLI:NL:HR:2000:AA8323

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35706
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P.J. van Amersfoort
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over toerekening van winst uit vrijval van passiefpost in vennootschap onder firma

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 16 september 1999. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993, waarbij een belastbaar inkomen van f 150.507,-- is vastgesteld. Na bezwaar is de aanslag door de Inspecteur gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld.

In cassatie is de centrale vraag of de winst, die is ontstaan door de vrijval van de passiefpost “lening o/g”, volledig aan de vader van belanghebbende moet worden toegerekend. Het Hof had geoordeeld dat de Inspecteur de winst terecht ten gunste van de vennootschap onder firma heeft gebracht en deze voor de helft aan belanghebbende heeft toegerekend. De Hoge Raad oordeelt echter dat het Hof onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang en dat het oordeel mogelijk is gegrond op een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad wijst erop dat firmanten bij de verdeling van de winst kunnen afwijken van de in de firmaovereenkomst opgenomen winstverdeling.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende. Dit arrest is op 15 november 2000 vastgesteld door de vice-president en vier raadsheren, en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Nr. 35706
15 november 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 16 september 1999 betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 150.507,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie
3.1. In cassatie is nog slechts in geschil of de winst voorzover ontstaan door de vrijval van de passiefpost “lening o/g” voor het geheel aan belanghebbendes vader moet worden toegerekend.
Het Hof heeft geoordeeld dat deze winst terecht door de Inspecteur in het onderhavige jaar ten gunste van het resultaat van de vennootschap onder firma is gebracht en voor de helft aan belanghebbende is toegerekend.
Dit oordeel geeft geen inzicht in ’s Hofs gedachtegang.
Mocht het Hof dit oordeel hebben gegrond op de omstandigheid dat volgens de firma-akte de winst tussen de firmanten bij helfte wordt verdeeld, dan geeft zijn oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien firmanten bij de verdeling van de winst over enig jaar kunnen overeenkomen van de in de firmaovereenkomst opgenomen winstverdeling af te wijken.
Indien het Hof ten deze is uitgegaan van de juiste rechtsopvatting, dan is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd aangezien het in het midden heeft gelaten de juistheid van de door belanghebbende in zijn beroepschrift voor het Hof opgenomen stelling dat bij het samenstellen van de jaarrekening over 1993 in onderling overleg is besloten de vrijval geheel aan belanghebbendes vader te doen toekomen en dat dit een zakelijk handelen impliceert.
De middelen zijn dus gegrond. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek naar de juistheid van belanghebbendes hiervóór bedoelde stelling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de uitspraak van het Hof;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest;
gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 160,--;
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 15 november 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P.J. van Amersfoort en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier W.G. Heesakkers-Kamerbeek, en op die datum in het openbaar uitgesproken.